dinsdag 6 augustus 2024

De wenteltrap zag eruit als de kont van een robot: Een blogje over spannende boeken

 

Elk jaar kijk ik er weer naar uit, de Detective- en Thrillergids van Vrij Nederland. Als iemand die opgegroeid is met de boeken van James Herbert, Clive Barker en Stephen King hou ik nog steeds van een spannend boek op z’n tijd. Nu zijn dit allemaal schrijvers die vooral bekend zijn geworden met hun horrorwerk en daar zijn de recensenten van deze gids maar zeer zijdelings in geïnteresseerd: Genre-overschrijdende boeken behandelen we mits ze genoeg thriller zijn. We behandelen geen (onversneden) horror, fantasy, science fiction, oorlogsboeken en avonturenromans, valt onder andere te lezen in de selectiecriteria.

En dat vind ik verder prima. Hoewel ik nog steeds een voorkeur heb voor duistere fictie hoeft daar voor mij niet het etiketje ‘horror’ op te zitten. Ik durf te zeggen dat ik heel veel in het horrorgenre gelezen heb en daar zeker een aantal favoriete auteurs aan heb overgehouden maar laten we wel wezen, het overgrote deel van het genre is troep. Niet dat troep geen amusementswaarde kan hebben. Iedereen die geïnteresseerd is in geschreven horrorfictie kan ik Grady Hendrix’ naslagwerk Paperbacks From Hell aanbevelen, en anders wel zijn online recensie-overzicht. Ik heb serieus een paar boeken hieruit gelezen puur gebaseerd op een van zijn hilarische besprekingen.

Maar ik wil natuurlijk niet alleen lezen om een beetje te lachen. Af en toe wil ik ook iets soortgelijks ervaren als toen ik voor het eerst James Herbert’s Het Rattenleger, Stephen King’s It of H.P. Lovecraft’s The Call of Cthulhu las. En ik ben er al lang achter dat je daarvoor niet binnen afgepaste genre-kadertjes hoeft te blijven. Horror is geen genre, horror is een gevoel. En dat gevoel is ook heel nadrukkelijk te vinden in Cormac McCarthy’s briljante western Blood Meridian. In Jerzy Kosinski’s hallucinante oorlogsroman The Painted Bird. In Toni Morrison’s Beloved, een uiterst naargeestige spookvertelling die zich afspeelt in de tijd na de burgeroorlog. In de hard boiled misdaadfictie van James Ellroy en dan met name in het intens grimmige The Big Nowhere. In de korte verhalen van Paul Bowles en de dystopische fictie van J.G. Ballard. En ook in de wereld van de literatuur. Veel duisterder dan Sylvia Plath’s The Bell Jar of Albert Camus’ De Vreemdeling wordt het geschreven woord niet.

Dus ja, hoewel ik tegenwoordig van alles lees is er af en toe nog steeds weinig dat zo lekker is als een ordinaire page-turner. En dan biedt dus de Detective- en Thrillergids van Vrij Nederland ieder jaar weer uitkomst. Nu staan daar ook voldoende dingen in die ik skip. Whodunnits dat is me allemaal te simpel en te kneuterig dus dingen als Baantjer sla ik sowieso over. Met spionage en advocatuur heb ik ook niks dus geen Tom Clancy of John Grisham voor mij. En voor dat gedoe met archeologen en tempeliers dat sinds dat verschrikkelijk overgewaardeerde kloteboek The Da Vinci Code zo in zwang is hoef je me ook niet wakker te maken. Maar dan blijft er met 387 gerecenseerde titels nog voldoende over dat wel interessant is. Verhalen over psychopaten, seriemoordenaars, mysterieuze verdwijningen, samenzweringen, enge sektes, enge buren, de maffia en andere misdaadkartels of gewoon lekker ouderwetse hard-boiled fiction met door het leven getekende detectives en de bijbehorende femme fatales, ik hou d’r van. En ik heb een zwak voor Scandinavische moordmysteries. Ik weet niet wat ’t is, die mooie en schone landen met z’n vriendelijke inwoners en dan allemaal van die narigheid die zich onder de oppervlakte afspeelt, het heeft gewoon wel iets.


De keuze voor VN-thriller van het jaar is gevallen op Jordan Harper’s Stad Der Engelen (oorspronkelijke titel: Everybody Knows). Nu is de selectie van Vrij Nederland niet altijd een garantie voor succes. Een paar jaar geleden viel de keuze op Paula Hawkins’ Het Meisje in de Trein en tot op de dag van vandaag begrijp ik niet wat er nou bijzonder of zelfs goed zou moeten aan dit suffe Hitchcock-derivaat. Ik ben er dus wat voorzichtig mee maar de beschrijving van dit boek sprak me voldoende aan om het eens te proberen.

En dat viel bepaald niet tegen. Het verhaal speelt zich af in Los Angeles en ons hoofdpersonage heet Mae Pruett. Zij is een zogenaamde ‘fixer’, hetgeen er in de praktijk op neerkomt dat het haar taak is om misstappen van beroemdheden voor het grote publiek recht te trekken, glad te strijken dan wel helemaal weg te moffelen teneinde eventuele schandalen te voorkomen. Iemand als Ali B. had zo’n persoon heel goed kunnen gebruiken zeg maar. Mae is goed in haar werk en hoewel het vaak niet fraai is waar ze allemaal mee te maken krijgt heeft ze geen last van gewetenswroeging. Nog niet. Het andere personage dat we volgen is Chris Tamburro, een ex-agent die tegenwoordig beveiliger is voor diverse schimmige zakenlui, en ook nog eens de ex-geliefde van Mae. Als de baas van Mae wordt doodgeschoten gaat ze zelf op onderzoek uit en komt erachter dat haar baas misschien wel eens betrokken geweest zou kunnen zijn bij zeer onfrisse zaken waarbij een Jeffrey Epstein-achtige viespeuk aan de touwtjes lijkt te trekken. Tijdens haar onderzoek komt ze ook Chris weer tegen en ze besluiten de klus samen voort te zetten. Ze komen er langzaam maar zeker achter dat de dingen nog veel erger zijn dan ze in eerste instantie al leken. Het eerste wat opvalt aan het boek is dat het echt heel mooi geschreven is. De ene na de andere prachtige zin waardoor ik af en toe gewoon de neiging had om hardop te gaan lezen. Dit is echt zo’n boek waarbij je zowel kunt genieten van de plot als van de schoonheid van de taal. Wat me echter het meest is bijgebleven is de ontwikkeling van de hoofdpersonages. Mae en Chris reageren volkomen plausibel op alle gebeurtenissen. Ze raken daadwerkelijk getraumatiseerd door alle dood en verderf waar ze mee te maken krijgen. Het besef dat er geen weg terug meer is, dat ze zelf misschien wel hebben meegewerkt aan het in stand houden van alle vuiligheid en hun zeer invoelbaar beschreven wanhoop hierover maakt het boek gaandeweg steeds meer tot een soort existentiële hellevaart. Ja, dit boek is zijn vijf sterren meer dan waard. Lees het!

Van een heel andere orde is dan weer Karen Slaughter. Ik wilde deze populaire thrillerschrijfster nog eens een keer een kans geven. Ik had ooit wel eens eerder iets van haar gelezen. De titel weet ik niet meer. Wat ik nog wel weet is dat er sprake was van romantische verwikkelingen tussen een mannelijke en een vrouwelijke politieagent. En dat die werkten aan één of andere zaak waarbij veel, echt heel veel bloed en geweld kwam kijken. En dat ik deze combi niet helemaal kon plaatsen. Ik merk bij dit boek met de titel Mooie Meisjes dat ik weer tegen hetzelfde aanloop. Deze roman gaat over een familie die uit elkaar gevallen is door de mysterieuze verdwijning van de één van de drie dochters. We volgen de twee overgebleven zusters die na 18 jaar vervreemd te zijn geweest elkaar door omstandigheden weer tegengekomen. Er wordt veel gehuild en geknuffeld, er wordt spijt betuigd over verloren jaren, er worden uitingen van liefde en genegenheid gedaan. Er wordt gemijmerd over de warmte van een gezin. Het is wat lievig, zoetig en sentimenteel allemaal.

Maar het is ook een thriller over een sadistische seriemoordenaar, en het beschreven geweld is zo expliciet en bruut en bloederig dat het m.i. nogal detoneert met de weeïgheid van de rest van het boek. Het plot is eigenlijk ook vrij makkelijk samen te vatten: Alle personages in dit boek lopen gewoon voortdurend tegen elkaar te liegen, zowel de goeden als de slechten als degenen waarvan dat nog niet helemaal duidelijk is. Soms met de beste bedoelingen maar liegen doen ze, allemaal. Kijk, aan zo'n seriemoordenaar in je directe omgeving doe je natuurlijk weinig maar diverse personages hadden zich heel wat ellende kunnen besparen als ze gewoon vanaf het begin hadden gezegd waar het op staat. Goed, dat gezegd hebbende, Slaughter heeft met momenten wel humor. Ik moest in ieder geval hardop lachen om passages als De wenteltrap zag eruit als de kont van een robot en De bewegingssensoren hingen als teelballen naar beneden. Maar de uiteindelijke conclusie is toch  dat Karin Slaughter niet helemaal aan mij besteed is. De combinatie van huilerig familiedrama en brute martelhorror voelt gewoon niet lekker aan. Wat deze twee op het oog totaal verschillende elementen in Slaughter’s universum met elkaar gemeen hebben is dat het allebei plat is. Primair en onderbuikig. Je kunt het verloop van het verhaal ook al zo'n beetje uittekenen. De op het oog onoverwinnelijke psychopaat zal bruut en bloederig aan zijn einde komen door dezelfde vrouwen die hij zo wreed heeft geterroriseerd. Het brute geweld dat de overlevende personages hebben doorstaan zou bij de meeste mensen garant staan voor een flinke portie PTSS en jaren van intense traumatherapie maar in de wereld van mevrouw Slaughter zullen de familiebanden en een stevige groepsknuffel ("dit is wat vader gewild zou hebben") alles overwinnen. Dynasty meets Hostel, meer kan ik er niet van maken. Ik begrijp de populariteit van mevrouw Slaughter en het is haar verder ook gegund maar mijn ding is het duidelijk niet.

Dus bij wijze van palate cleanser ben ik maar weer eens iets van Don Winslow gaan lezen. Ik heb het op dit blog wel eens eerder over Winslow gehad, de man is een ware gigant in schrijversland wat mij betreft. Zijn romans over corrupte politiemannen, gewelddadige wise guys en surfende privé-detectives lezen stuk voor stuk als de spreekwoordelijke trein. In The Winter Of Frankie Machine volgen we een gezellige ouwe knar genaamd Frank Macchiano die zijn dagelijkse ochtendritueel doet. Douchen, bakje koffie, ontbijtje, z’n favoriete opera luisteren, van de zonsopgang genieten. En dan onderweg naar het winkeltje met aas en andere visbenodigdheden dat hij runt. Vervolgens naar het strand om een potje te surfen. Een lunchafspraak met z’n dochter. Er is nog niets gebeurd en toch word je als lezer al helemaal meegesleept in het verhaal. Dat is echt de kracht van Don Winslow, de man is een rasverteller. Gaandeweg komt de lezer er achter dat deze Frank Macchiano alias Frankie Machine ooit een moordenaar voor de maffia was. En niet zomaar een moordenaar, neenee, zo’n beetje de meest gevreesde en efficiënte moordenaar ooit. En iemand uit zijn verleden wil hem dood hebben dus van die rustige ouwe dag komt opeens niets meer. Maar wie, dat is de vraag. Wie wil onze Frankie zo graag dood hebben? Terwijl hij de ene na de andere aanslag op zijn leven overleeft en zich aldus genoodzaakt ziet zelf ook wat slachtoffers te maken blikt hij terug op zijn leven om na te gaan wie het op hem voorzien zou kunnen hebben. En dat blijken nogal wat mensen te zijn. Frankie’s levensgeschiedenis is op z'n zachtst gezegd kleurrijk en bewogen, en tussen alle vluchtpogingen van Frankie in het heden door wordt de lezer dus ook deelgenoot gemaakt van dit verhaal. En o wat leest dit lekker. Mensen die van films als Goodfellas en A Bronx Tale houden zouden dit boek echt moeten lezen. Ik ga dit blogje nu dan ook afronden want ik zit er nog middenin en ik wil weten hoe het afloopt. Laters!


vrijdag 21 juni 2024

“Als ie begint te vloeken dan ben ik zo weg” – Een blogje over cultuur

 

“En wat gaan we hierna eens voor cultureels doen?” vroeg vrouwlief in de auto. We waren zojuist naar Black Sabbath – The Ballet geweest, een balletvoorstelling over (jawel) de band Black Sabbath, uitgevoerd door het Birmingham Royal Ballet. Dat was best een bijzonder iets om mee te maken dus laten we dat eerst even nader bekijken.

Dat er een balletvoorstelling over Black Sabbath was gemaakt, dat was me al reeds bekend. En toen ik hoorde dat hij ook in Rotterdam een paar keer uitgevoerd zou worden wist ik zeker dat ik erheen wilde. Black Sabbath is niet alleen één van mijn favoriete bands aller tijden, hun enorme invloed op de muziekwereld valt niet te ontkennen, al hebben critici door de jaren heen hun best gedaan om dat wel te doen. Muzikant Chris Goss vertelde in een Loladamusica-special in 2002 dat hij zijn band Masters of Reality expres naar een Black Sabbath-plaat had vernoemd ‘to piss off the inteligentsia’ (“believe me, Black Sabbath in 1982/1983 were not respected as they are right now”). De ronduit vernietigende recensie die Rolling Stone schreef van Black Sabbath's debuutplaat uit 1970 is inmiddels een soort van legendarisch, en de kritiek vanuit de gehele muziekpers zou er in de jaren daarna niet milder op worden. De muziek van Black Sabbath was lomp, platvloers en lelijk en weldenkende mensen hoorden hier niet naar te luisteren.

Maar ondertussen deden de mensen dat wel en Black Sabbath verkocht platen en concertkaartjes bij de vleet. En veel van die mensen die wel van Black Sabbath hielden zouden later zelf muziek gaan maken. Laten we wel wezen, die hele zogenaamde grunge-golf die in de jaren 90 zo beeldbepalend was hing aan elkaar van gerecyclede Black Sabbath-riffs. Onder musicerende Black Sabbath-adepten komen we verder uiteenlopende types tegen als Henry Rollins, Mark E. Smith (The Fall), Peter Hook (Joy Division/New Order), The Cardigans, Arctic Monkeys en die stomme Red Hot Chili Peppers. Ook buiten het rock-idioom is er waardering voor deze Birminghamse pioniers en ze zijn dan ook druk gesampled in werkjes van o.a. Daft Punk, Kanye West, Pop Will Eatself, The Beastie Boys en zo kan ik nog wel even doorgaan. Er zijn zelfs mensen die beweren dat Black Sabbath op hun dooie akkertje het hele heavy metal-genre zouden hebben uitgevonden.

Lang verhaal kort, Black Sabbath heeft dus inmiddels zijn welverdiende plekje in de muzikale canon veroverd. Maar dat ze ooit het lijdend voorwerp zouden worden in een heuse balletvoorstelling, dat had ik serieus niet aan zien komen. Eenmaal binnen in het sjieke Luxor-theater nemen we een  programmaboekje van de voorstelling mee (dat worden vast nog eens collector’s items) en worden we doorverwezen naar de foyer waar een inleidend praatje gegeven zal worden door Annette Embrechts, theater- en dansjournalist bij De Volkskrant. Haar eerste vraag is wie er is gekomen als balletliefhebber en wie als Black Sabbath-fan. De verdeling blijkt aardig fifty-fifty te zijn, met recht een gemêleerd publiek. Mevrouw Embrechts heeft zelfs speciaal voor deze voorstelling Tony Iommi geïnterviewd. Vantevoren heeft ze al aangegeven niet echt thuis te zijn in de wereld van de rock en de metal en dat is ook te merken, maar haar enthousiasme en belangstelling komen oprecht over.

En dan begeven we ons richting zaal waar het orkest al klaar zit in de orkestbak. Er zijn voor deze voorstelling namelijk speciale bewerkingen geschreven deels gebaseerd op bestaand Black Sabbath-materiaal. De voorstelling bestaat uit drie aktes en de eerste heet Heavy Metal Ballet. We horen de stem van Ozzy acapella War Pigs zingen en vanuit een inktzwarte achtergrond komen de eerste dansers naar voren. Het wordt al direct duidelijk dat het hier geen gezellige crossover betreft. Dit is écht ballet, en niet eens van het moderne soort, voor zover ik dat kan beoordelen. Het lastige aan dans is dat het nogal interpretabel is, en zodra War Pigs is overgelopen in een soort dance-beat mondt dit uit in een choreografie die op mij wat rommelig overkomt en de connectie met Black Sabbath ontgaat me een beetje, al hangen er aan het plafond wel wat ronde schijven met daarop iconische afbeeldingen uit de Black Sabbath-geschiedenis waaronder ook die van het Vertigo-label waar Black Sabbath zijn platen bij uitbracht. Dan voegt een heuse gitarist zich bij het gezelschap. Bij het inleidende praatje is ons al uitgelegd dat dit niet Tony Iommi moet voorstellen maar een soort ‘geest van de gitaar’. Fijn dat dit er bij gezegd is, gezien het nogal oeverloze gepingel dat deze man aan de Sabbath-riffs laat voorafgaan. Tony Iommi kan zeer verdienstelijk soleren maar is in de eerste plaats de meester van de volvette riff, geen pingelaar. Hoogtepunt van deze akte is de minutenlange kus tussen twee dansers, dit op een orkestrale bewerking van Solitude. Ze bewegen letterlijk alle kanten op en in allerlei lichaamshoudingen, maar hun lippen blijven aan elkaar gekluisterd. Echt ontzettend knap. Aan dit liefdesspel komt een einde als ze lijken te worden verzwolgen door een groep volledig in het zwart geklede dansers. De akte eindigt met een versie van Paranoid.


De tweede akte heet The Band, en die titel spreekt natuurlijk voor zich. We horen de dreigende tonen van het nummer Black Sabbath. Dat dit nummer zich goed leent voor een orkestraal arrangement is natuurlijk niet heel gek aangezien de heren zich voor dit nummer zelf lieten inspireren door The Planets Suite, een klassiek stuk van Gustav Holst. Op het achterdoek staan nu zes horizontale strepen geprojecteerd die ongetwijfeld gitaarsnaren moeten voorstellen. Er staan drie groepjes van vier dansers te dansen op een orkestrale bewerking van Orchid voorzien van audiofragmenten uit interviews met o.a. Ozzy Osbourne en Tony Iommi. Laatstgenoemde vertelt over het fabrieksongeluk waarbij hij twee vingertoppen verloor en hem werd verteld dat hij nooit meer zou kunnen spelen. Ik moet zeggen dat ik het idee van die audiofragmenten leuker vind dan de uitvoering ervan. Hoe groots hun muzikale verrichtingen ook mogen zijn, de heren Osbourne en Iommi zijn beiden slecht articulerende mompelaars dus dat maakt het qua geluid lastig om erin te komen. De immer snerpende Sharon Osbourne die ook nog voorbijkomt is dan weer wel goed te verstaan maar dan weer niet heel prettig om naar te luisteren. Op zeker moment zien we de contouren van een demonisch figuur rechts achter het podium terwijl links vooraan een zanger een paar regels uit Black Sabbath zingt (“Big black shape with eyes of fire/Telling people their desire”). De apotheose is een fraaie bewerking van Sabbath Bloody Sabbath. Al met al sprak deze akte mij persoonlijk meer aan dan de eerste maar vrouwlief zit naast me te knikkebollen dus die is het vast niet met me eens.

Akte drie heet Everybody Is A Fan en gaat over wat Black Sabbath voor veel mensen betekent. Het belangrijkste decorstuk is een omgekeerd autowrak met een demon erop die gedurende deze akte over het hele podium versleept zal worden. De muzikale begeleiding is een bijzondere en best wel meeslepende versie van Iron Man, voor de gelegenheid voorzien van een zevenmaats-ritme. De gitarist uit de eerste akte keert vervolgens weer terug en speelt Laguna Sunrise, één van de meer atypische nummers uit Black Sabbath’s oeuvre, en doet dit al dansend met een mededanser. De climax van het stuk (en daarmee de avond) is een versie van Paranoid waarbij alle dansers, gehuld in verschillende Black Sabbath-shirtjes vrolijk over het hele podium dansen en zelfs het publiek manen om een stukje mee te klappen. Paranoid is natuurlijk de grootste hit van Black Sabbath maar is verder nooit een persoonlijke favoriet van me geweest. Toch doet het me wel wat, dat iedereen zo vrolijk staat te dansen en te klappen op een nummer met zo’n ultiem droefgeestige tekst.

Wat me echter het meeste raakt is gewoon het stukje erkenning dat uit deze voorstelling spreekt voor m.i. één van de belangrijkste bands die de hedendaagse muziekgeschiedenis heeft voortgebracht. Ik hoorde ook mensen die eruit zagen alsof ze nooit een concert bezoeken zeggen hoe prachtig ze het vonden. Black Sabbath maakt nu dus ook deel uit van de bredere culturele canon en dat is een mooi iets. Nee, niet alles wat in deze voorstelling voorbij kwam sprak me aan maar het feit dat ie überhaupt bestaat vind ik al helemaal geweldig. Het was een bijzondere avond en ik ben blij dat ik geweest ben.

Maar om eens op de openingsvraag van dit blogje terug te komen: “En wat gaan we hierna eens voor cultureels doen?” Er is toch wel meer in het leven dan concertbezoek? Een museum wellicht? Da’s al een poosje geleden toch? Vrouwlief zou graag eens naar een Dr. Seuss-expositie gaan, en ik hoop nog steeds dat er een keer ergens een tentoonstelling komt met werk van Robert Crumb maar voor zover wij kunnen zien is van beiden momenteel nog geen sprake. Of nee, wacht, we zijn tijdens onze vakantie in Rimini (Italië) nog naar het Federico Fellini-museum geweest. OK jammer dan, museumbezoek valt af.

Ik weet ‘t. Freek de Jonge komt naar Goes. Da’s wel leuk, toch? Ik kijk nog maar zelden cabaret. Het kan me op de één of andere manier totaal niet meer boeien. Maar Freek de Jonge heb ik vroeger altijd erg grappig gevonden, en zijn conferences (oudejaars of anderszins) waren altijd heuse happenings bij ons thuis. Het zal wel komen doordat ik uit een PVDA-nest kom, de combinatie van harde grappen en maatschappelijk engagement konden mij als opstandig pubertje altijd wel bekoren (zie ook: Van Kooten & De Bie). Met zijn moralistische nakomelingetje Youp had ik dan weer helemaal niks. Ook stuiterballen als Bert Visscher en Gideon Meijer verdraag ik slecht, echt horendol word ik van dat hysterische gedoe. Hans Teeuwen was even leuk maar zijn trucje bleek beperkt houdbaar en daarbij ontpopt hij zich m.i. tegenwoordig iets teveel als rechtse engnek. En die Theo Maassen heb ik überhaupt nooit leuk gevonden. Ja, Katinka Polderman vind ik met momenten erg grappig. Die brengt dingen met precies de juiste dosering understatement. Dat werkt bij mij persoonlijk beter dan hysterisch geblèr. Dat ze Zeeuws is heeft er verder niets mee te maken, echt waar!

Maar Freek komt helemaal geen cabaret doen. Freek komt voorlezen uit zijn nieuwste boek De Zeeuwse Jaren. We kennen Freek als begenadigd verteller dus dat wordt vast leuk. We vragen schoonvader mee, die moet wat ons betreft wat vaker de deur uit. Na enige aarzeling stemt hij in maar voegt er aan toe: “Als ie begint te vloeken dan ben ik zo weg”. Freek? Die vloekt toch niet zo veel? Of zou schoonpa in de war zijn met Youp? Die is wat meer van de krachttermen, toch? Nee, het wordt vast een leuke en beschaafde avond, en na afloop gaat Freek nog signeren ook. ’t Is dus maar te hopen dat ie niet gaat vloeken. Met m’n schoonvader wil je het echt niet aan de stok krijgen.

De dag daarna zullen we ons richting bioscoop begeven voor Ghost: Rite Here Rite Now, zoals de titel al aangeeft de concertfilm van één van de beste bands van dit moment (dit is doorgaans het moment dat hele puristisch ingestelde rockers en metalheads een beetje beginnen te mokken) waar kennelijk ook nog iets van een verhaallijn schijnt in te zitten. Ben reuzebenieuwd!

En dan is het wel weer even genoeg geweest met al dat cultureel verantwoorde gedoe en gaan we weer doen waar we het beste in zijn namelijk concerten bezoeken. Te beginnen deze maandag want dan gaan we Mr. Bungle zien in de 013 (al gaat vrouwlief vooral voor support-act Oxbow). Volgende week zaterdag komen de Amerikaanse horrorbilly-giganten The Pine Box Boys voor het eerst in jaren weer naar Goes om hun nieuwste plaatwerk te presenteren. Ik was in mijn programmeursdagen (borstklopperij-alert) de eerste die The Pine Box Boys in Zeeland neerzette en sindsdien hebben ze in deze contreien een kleine following dus ja, dit is wel een dingetje voor me. En omdat vrouwlief binnenkort jarig is heb ik alvast kaartjes gekocht voor de show van Julie Christmas in Tivoli, maar dat weet ze nog niet dus dat moet iedereen nog maar een beetje voor zich houden.



 

dinsdag 11 juni 2024

Cultureel Bijspijkeren

 

Het is hier al eens eerder aangestipt, vrouwlief en ondergetekende zijn allebei enorme muziekliefhebbers maar ieder wel vanuit een heel andere achtergrond. Zo af en toe vinden we het dan ook nodig (of eigenlijk gewoon leuk) om elkaar cultureel een beetje bij te spijkeren. Dit keer was vrouwlief aan de beurt. Of ik mee ging naar de Cranes in de Maassilo, één van de bands waar zij mee opgegroeid is. Kaartjes had ze al. Tsja, natuurlijk wilde ik dat wel. Ik kende ze weliswaar alleen van naam en was me er ergens vaag bewust van dat het ‘indie’ was en dat ze een zangeres hadden maar verder reikte mijn kennis niet. Vrouwlief was me gelukkig graag ter wille en liet me een en ander horen uit haar deel van de collectie, te beginnen met een nummer getiteld Starblood.

Met mijn hoofd nog een beetje in de sferen van het Roadburn-festival dat we net achter de kiezen hadden klonk deze combinatie van beukende drums, gierende herrie en serene vrouwenzang me bijna als een soort potentiële Roadburn-afterparty in de oren. Ik begon er gewoon een beetje zin in te krijgen.

In de praktijk blijkt dat echter tegen te vallen, en dat komt vooral door de onstrakke drummer die slecht uit de voeten lijkt te kunnen met de repeterende edoch complexe ritmes en soms midden in een nummer gewoon stopt met spelen. Hij lijkt er zelf ook van te balen maar geeft de schuld aan het drumstel. Tsja, wat de oorzaak ook moge zijn, het ritme is toch de basis en als dat inzakt betekent dat dus dat gewoon de hele show inzakt. De gitaarspelende zangeres die besmuikt met haar rug naar het publiek gaat staan zodra ze merkt dat haar gitaar niet helemaal zuiver staat helpt ook niet echt. Ze mogen desondanks terugkomen voor maar liefst twee toegiften. Kennelijk betreft het hier een band met een bepaalde status maar zelfs vrouwlief is meedogenloos in haar oordeel: “Het lijkt wel alsof ze vorige week pas hebben besloten om weer bij elkaar te komen.” En daar heb ik helaas niets aan toe te voegen, al probeer ik er nog een positieve twist aan te geven door te zeggen dat ik de visuals wel mooi vond. “Dat waren gewoon hun ouwe videoclipjes” schampert vrouwlief. OK. Misschien moeten we maar gewoon constateren dat dit niet al te best was.

Gelukkig bevalt de volgende bijspijkersessie een stuk beter. Reeds in maart geeft vrouwlief te kennen dat Pulp 24 mei een show gaat geven in de AFAS Live en nee, ik hoef heus niet mee als ik niet wil maar als ik maar weet dat zij zeer stellig van plan is wel te gaan. Vrouwlief heeft niet alleen alle CD’s van Pulp in huis maar ook alle CD-singles. Het is niet overdreven te stellen dat vrouwlief een fan is.

Nou, ik wil best mee hoor. Ik ken Pulp wel. In de jaren 90 keek ik iedere zondagavond Headbanger’s Ball op MTV en dit werd voorafgegaan door het alternatieve muziekprogramma 120 Minutes. Omdat ik net mijn muzikale blik wat aan het verruimen was en in dat programma ook wel eens artiesten voorbij kwamen die ik interessant vond (Nick Cave, Dinosaur Jr.) pikte ik hier ook wel eens een stukje van mee. Daar zag ik dus ook de campy clipjes voorbijkomen van dit bijzondere britse groepje, aangevoerd door een graatmagere dandy in een te groot pak die in liedjes als Babies en Common People op droge mompeltoon zijn slaapkamerfantasietjes leek te bezingen. Heb het altijd een grappig bandje gevonden, zonder verder de behoefte te voelen me heel erg in hun oeuvre te verdiepen.

En nu zijn we een kleine 30 jaar verder en ga ik ze gewoon zien in de AFAS Live. Het kan toch raar lopen in het leven. Het is nog een hele trip naar Amsterdam dus vrouwlief haalt me rechtstreeks op van het werk. Na me tegoed te hebben gedaan aan de meegebrachte broodjes doe ik onderweg nog even een tukje terwijl vrouwlief zich door diverse files heen worstelt. We zijn zo slim geweest om vantevoren een parkeerplek te reserveren en da’s maar goed ook want een mevrouw genaamd Olivia Rodrigo alsook die vermaledijde Toppers treden vandaag op dus het is een drukte van jewelste in het Arena-gebied. Om bij de AFAS Live te geraken moeten we ons door horden lallend feestvolk gehuld in bloemenkransen van de feestwinkel heen worstelen. De Hel!

We zijn ruim op tijd dus eenmaal in de AFAS willen we nog wat aan de inwendige mens doen maar we schrikken een beetje van de prijzen. We beperken ons dus maar tot ieder een simpel bakje friet. Da’s toch nog € 5,50, en het oogt en smaakt alsof het al eens eerder is gebakken. Dat gaan we duidelijk geen tweede keer doen. Na onszelf te hebben voorzien van een drankje nemen we plaats op het balkon. Het voorprogramma is dusdanig saai dat ik er verder geen woord aan wens te wijden. En dan is het na drie kwartier zo ver. Mijn avond kan eigenlijk al niet meer stuk als ik hoor dat ze Ann Steel’s even obscure als magistrale My Time als introtape gebruiken. Mensen met smaak en kennis van zaken, daar hou ik van!

Dan dimmen de lichten en verschijnen er teksten op het bordeauxrode showbizgordijn waarin ons te kennen word gegeven dat dit een avond gaat worden die we nooit meer zullen vergeten.


Als de gordijnen opengaan ontwaren we een podium dat wordt gedomineerd door een grote showbiztrap waarop aan weerskanten de muzikanten zijn verdeeld, naast Pulp zelf bestaande uit een heus strijkorkest. Uit het midden van de bovenste trede verrijst frontman Jarvis Cocker himself, in z’n pak natuurlijk. Echt, wat ziet het er schitterend uit allemaal. Ik heb sinds de laatste keer dat ik KISS zag niet meer zo’n tot in de puntjes verzorgde show gezien, al tapt Pulp zowel muzikaal als qua vormgeving natuurlijk uit een heel ander vaatje. Ik moet door de zeer authentieke seventies-look eigenlijk gewoon een beetje denken aan die spelshows met Ted de Braak en Ron Brandsteder, waar we vroeger met het hele gezin naar keken. Dat gevoel van nostalgie wordt nog versterkt als na de openingstrack Disco 2000 wordt ingezet, een nummer dat bij mij op de een of andere manier altijd associaties oproept met Umberto Tozzi’s Gloria.


Het zou echter niet terecht zijn om Pulp af te doen als een campy retro-act. Daarvoor zit het allemaal te goed in elkaar en is het songmateriaal te sterk. De band speelt retestrak, het geluid is kraakhelder en hoewel ik hem door zijn gemompel af en toe slecht kan verstaan is Jarvis Cocker een innemende en energieke frontman. Je zou niet zeggen dat hier een man van 60 staat te springen en te hupsen. En soms best wel hijgerige seksteksten staat te zingen (“oh this is hardcore/this is me on top of you”) maar ach, de knipoog was volgens mij altijd een belangrijk onderdeel van het Pulp-gebeuren dus daar gaan we ook 30 jaar na dato niet meer moeilijk over doen, toch? Terwijl bands en artiesten uit die zogeheten indie danwel alternatieve hoek vaak wat ernstig van toon zijn maakt Pulp er gewoon een schaamteloos feestje van. De confetti knalt letterlijk uit het plafond en dhr. Cocker bespeelt zijn publiek met allerhande klap- en meezingspelletjes. Dat ik categorisch weiger mee te doen aan dit soort dingen doet daar verder niets aan af. Al met al kan geconstateerd worden dat Cocker en co. hun belofte waarmaken. Dit was inderdaad een show om nooit meer te vergeten. 

En sowieso een leuk contrast met de doom & gloom die normaliter mijn voorkeur heeft.

Daarover gesproken, voor ons volgende culturele uitje gaan we onszelf bijspijkeren. Want dat wordt namelijk een heuse balletvoorstelling. Over Black Sabbath. I kid you not.



zondag 5 mei 2024

Roadburn 2024 Dag 4

 

(foto: Jurgen van Hest)

De laatste dag is aangebroken. We hebben er al drie drukke dagen op zitten dus vandaag doen we het rustig aan. Zelfs het jaarlijkse praatje van Roadburn-baas Walter sla ik  vandaag even over. Ik ben altijd benieuwd hoe iedere editie tot stand is gekomen en wat ze eventueel voor volgend jaar weer in petto hebben maar ik vertrouw erop dat dat me op één of andere manier wel ter ore zal komen. Nee, vandaag ga ik iets doen wat ik op deze editie nog niet gedaan heb: Plaatjes shoppen.

In de nabijgelegen zaal The Terminal begint ondertussen een bandje aan hun set. “Hey, dat klinkt als die muziek van jou”, zeg ik tegen vrouwlief. Is een beetje een running gag tussen ons, iets wat ik tegen vrouwlief zeg als ik iets new waverigs hoor, en zij tegen mij als ze iets heavy metaligs hoort. Kennelijk heb ik het wel bij het rechte eind want vrouwlief begeeft zich richting zaal. Het bandje in kwestie is Laster die hun laatste plaat Andermans Mijne integraal spelen. Zodra ik ben uitgeshopt voeg ik me bij haar voor het staartje van de show. We hebben Laster al eerder gezien op Roadburn en ze zijn ook goed vertegenwoordigd in de platenkast. Meer nog dan op hun vorige plaat Het Wassen Oog is Laster de black metal voorbij. Zeker, er komt nog wel eens een blastbeatje voorbij, maar het is ook dansbaar en post-punkerig. Hier en daar een beetje jazzy zelfs. Vrouwlief begeeft zich na afloop richting Laster’s merch stand. Ik ben vandaag niet de enige die plaatjes koopt.

Op de Main Stage gaat Die Wilde Jagd zo aan z’n commissioned project beginnen. De titel ervan is Lux Tenera – A Rite To Joy en is een samenwerking met Het Metropole Orkest. Het Metropole Orkest stond in 2019 al eens op Roadburn, toen samen met Triptykon. Dat was zeker niet slecht, al was het verschil tussen de klassiek geschoolde musici en de autodidacte metalmuzikanten af en toe wel pijnlijk hoorbaar. Ik verwacht meer van deze samenwerking omdat ik denk dat de minimalistische benadering van Die Wilde Jagd a.k.a. Sebastian Lee Philip zich wel eens heel goed zou kunnen lenen voor een orkestraal arrangement. Die verwachting wordt meer dan waargemaakt. Het werkelijk ramvolle podium wordt geflankeerd door twee gigantische rode trommels die op den duur ook gebruikt zullen gaan worden. Het is moeilijk te omschrijven wat er allemaal gebeurt bij dit stuk omdat er een heleboel verschillende registers bespeeld worden. Van Sebastian Lee Philip himself die samen met een gastzanger een soort van popliedje op zijn gitaar speelt waarbij het orkest zich stapsgewijs bij hem voegt tot een zwierig arrangement met strijkers en blazers dat langzaam maar zeker aangevuld wordt met een groovende funkbeat, om nog maar te zwijgen van de meneer die vanuit het publiek het podium komt opgelopen, spelend op een carnyx. Het is te veel om op te noemen eigenlijk. Ik heb onvoldoende referentiekader qua orkestrale muziek om dit in enige hoek te kunnen plaatsen. Het doet me denken aan Moondog’s titelloze plaat uit 1969 en de soundtracks van John Williams. Vrouwlief trekt de vergelijking met een concert van Blixa Bargeld & Teho Teardo dat we ooit samen bezochten. Ik kan alleen maar zeggen dat hier Kunst met een grote K bedreven wordt. Lankum gisteren had een diepere emotionele lading voor me maar ik kan mijn oordeel natuurlijk niet alleen laten afhangen van mijn overgevoelige traanbuizen. Dit is het meest bijzondere dat ik dit weekend gezien heb en ik roep dit dan ook uit tot het officiële hoogtepunt van Roadburn 2024. En ik hoop echt dat het op plaat gaat verschijnen.

Van een heel andere orde is Devil Master die zo in The Terminal gaan spelen. We weten inmiddels dat de harde bandjes nog steeds het meest in trek zijn op Roadburn dus we zorgen dat we er op tijd zijn en jawel hoor, achter ons begint zich alweer een gigantische rij te vormen. Het duurt nog even voor de zaal opengaat dus terwijl vrouwlief ons plekje bezet houdt haal ik bij de nabijgelegen Safraan Karavaan wat gezonds te eten voor ons. Dat wacht toch een stuk lekkerder. En dan gaat de zaal open. Op het podium is de backline behangen met beeltenissen van duivelskoppen. Voor het podium ontwaren we wat bezoekers die zich voor de gelegenheid hebben uitgedost met heksenhoedjes uit de feestwinkel. Devil Master betreedt het podium. De zingende bassist wordt geflankeerd door twee gitaristen gehuld in capes en rudimentaire corpsepaint. Muzikaal valt het in het hoekje te plaatsen van punkmetal a la Venom of Midnight. Of wellicht een garagerockversie van Tribulation, want door het wat blikkerige gitaargeluid heeft Devil Master ook een wat vreemd new wave-achtig randje, al is dat op plaat beter te horen dan live. Het zijn echter vooral de melodieuze gitaarriedeltjes bovenop de dikke Venom-riffs die het afmaken, en het allemaal heel catchy en vrolijk maken. Ja inderdaad, ik zei ‘vrolijk’, kan er niks aan doen. Ze kunnen het nog zo over The Vigour of Evil hebben en dat ze Enamoured in the Throes of Death zijn, een Devil Master-show is duidelijk vooral een feestje, de voetjes gaan van de vloer en de heksenhoedjes die we eerder gesignaleerd hebben kiezen al snel het luchtruim. Het zal wellicht niet de bedoeling zijn maar dit was gewoon een leuke show van een leuke band.

Omdat we niet weten hoe druk het gaat worden bij The Jesus and Mary Chain besluiten we om ons langzaam maar zeker richting de Main Stage te begeven. Onderweg socializen we wat met deze en gene en doen wat aan de inwendige mens. In de grote zaal is Grails inmiddels klaar met hun show dus nestelen we ons op de trap en vermaken ons met de playlist in aanloop van The Jesus and Mary Chain.

The Jesus and Mary Chain is een band waar ik niet echt een geschiedenis mee heb. Vrouwlief des te meer. Ik kende ze natuurlijk wel. Je kon er ook moeilijk omheen in de jaren 80, als je een beetje geïnteresseerd was in muziek die niet in de Top 40 stond. In mijn toenmalige stamkroeg De Pompe werden ze regelmatig gedraaid, en Reverence (U weet wel, waarin ze zingen: “I wanna die just like JFK, I wanna die in the USA”) vond ik serieus nog een goed nummer ook. Maar in de verzuilde jaren 80 was het voor dit jonge headbangertje toch vooral muziek van ‘dat andere kamp’, oftewel die jongens en meisjes met Robert Smith-haar en lange donkere jassen die altijd zo ernstig keken. Dat zich in datzelfde kamp mijn toekomstige vrouw bevond kon ik toen natuurlijk nog niet weten. De kampen tolereerden elkaar als we bandjes gingen kijken bij plaatselijk poppodium ’t Beest. De harde gitaren hadden we gemeen, alsook sommige bands (The Cult, The Sisters of Mercy, Fields of the Nephilim). Maar bands die zich lijzig en druilerig presenteerden, zonder stoere rockposes, verzuipend in een zee van fuzz waardoor je de riffs niet meer kon horen? Ik vond ’t maar moeilijk. En de wavers moesten waarschijnlijk op hun beurt weer niks hebben van het gebrul en de stoerdoenerij van de bandjes die ik leuk vond. Ja, het waren nog echt verschillende werelden in die tijd.

En nu zijn we bijna 40 jaar verder. The Jesus and Mary Chain heeft mijn platenkast nooit gehaald, totdat vrouwlief en ik besloten samen te gaan wonen en we onze muziekcollecties samenvoegden. En nu staat The Jesus and Mary Chain dus gewoon op Roadburn. Horen ze daar thuis? Roadburn-boekster Becky vond in ieder geval van wel en schreef een uitgebreide brief aan het management waarom dat volgens haar zo was. Waar veel Roadburn-bands de mosterd bij Black Sabbath halen is The Jesus and Mary Chain natuurlijk meer schatplichtig aan een andere heavy band (die lang niet altijd als zodanig gezien wordt) namelijk The Velvet Underground. Anderzijds spelen er op Roadburn al jaren tal van bands die hoorbaar beïnvloed zijn door het stofzuigergitaarwerk zoals gepionierd door The Jesus and Mary Chain (én Sonic Youth, én My Bloody Valentine). Dus ja, de cirkel is een soort van rond en wat mij betreft past The Jesus and Mary Chain prima op Roadburn.

(video: live maniacs)

The Jesus and Mary Chain anno 2024 is alleen nog maar de broertjes Jim en William Reid, begeleid door een groep huurlingen die ongetwijfeld geïnstrueerd zijn om niet te veel te bewegen. De heren zien er niet uit alsof ze er erg veel zin in hebben maar dat zegt in dit specifieke genre niet zoveel. De afgelopen dagen hebben we tal van bands gezien die Walter, Becky, Roadburn en ook het publiek uitgebreid bedankten. Dat zul je bij The Jesus and Mary Chain niet zien en dat zou ik persoonlijk ook vreemd vinden. Vrouwlief heeft ze al eerder aan het werk gezien en zegt dat de sporadische bedankjes die frontman Jim Reid na sommige applausjes mompelt al heel uitzonderlijk zijn. En ook dat ze deze show als ietwat routineus ervaart (“niks op aan te merken en dat is eigenlijk precies het probleem”). Ik ben echter een The Jesus and Mary Chain-novice en merk dat ik me prima vermaak. Onder de gruizige muur van noise bevinden zich heuse popliedjes en ik constateer dat ik er best nog aardig wat van ken ook. Vooral Just Like Honey is stiekem eigenlijk wel een heel mooi nummer. Er wordt afgesloten met het eerder genoemde Reverence. De laatste woorden van Jim Reid aan het publiek zijn: “Thank you all for showing up even though you didn’t have to”. Bijzonder. Wat zou hij er mee bedoeld hebben? We zullen het nooit weten. Als de lichten aangaan blijkt de zaal maar voor driekwart gevuld.

En dan gaan we afronden. In de Hall of Fame speelt Uboa. Die speelde gisteren The Origin Of My Depression en dat vind ik een mooie plaat maar helaas clashte deze show met iets anders. Mensen die er wel bij waren vertelden dat het dusdanig intens was dat ze zich eigenlijk een beetje zorgen maakten over haar geestelijke gesteldheid. Dat maakt nieuwsgierig maar goed, haar afsluitende show heet Calm Down dus dat zal wel van een heel andere orde zijn. En inderdaad, middenin de zaal gezeten omringd door haar apparatuur brengt ze voor haar afsluitende show vooral serene ambient-klanken en krakende noise voort. Kennelijk heeft ze de rust in zichzelf teruggevonden. Gelukkig maar. Wij gaan ook ons bedje opzoeken.

En dat is nu alweer twee weken geleden. Ik heb er ondertussen alweer diverse werkdagen op zitten en tussen de bedrijven door zit ik deze verslagjes te tikken. Heb veel mooie dingen gezien. En ook een paar dingen helaas niet gezien. Dat kan ook gewoon niet met zo’n overvol programma waarbij harde keuzes gemaakt moeten worden dus helaas, geen Tusmørke, geen Birds In Row, geen Hide, geen Neptunian Maximalism en geen The Bevis Frond. Ik werk er nog steeds hard aan, dat opsplitsen van mezelf, maar ’t is nog steeds niet gelukt.

Dat ik beide shows van Fluisteraars niet gezien heb vind ik achteraf wel jammer. Waarom weet ik eigenlijk niet. Hun plaat Bloem staat hier in de kast en die vind ik geweldig. Ook heb ik wederom niets gezien van de jazzprogrammering in Paradox. De dingen die ik het meest interessant vond clashten steeds met iets anders. Maar ’t is niet anders, spijt hep geen nut.

En voor het eerst in mijn persoonlijke Roadburn-geschiedenis ben ik op geen enkele afterparty geweest. Vroeger was dat voor mij de kers op de spreekwoordelijke taart, eerst de hele dag bandjes kijken, beetje ouwehoeren en dan na afloop lekker meelallen en luchtgitaar spelen op ouwe rock- en metalhits. Maar het festival is uit zijn voegen gegroeid. Geen kritiek maar een constatering. En in tegenstelling tot sommige oudgedienden vind ik dat het programma er door de muzikale verbreding juist heel erg op vooruit is gegaan en daar wil ik gewoon zoveel mogelijk van zien. Met als gevolg dat ik ’s avonds na al die afgelegde kilometers geen voeten meer over heb om te dansen. Ergens jammer, juist op de Roadburn-dansvloer heb ik veel mensen leren kennen.

Maar ach, dat sociale gedeelte zat verder wel snor. Zo heb ik nog even fijn met Raven van Dorst (DOOL) en Broeder Dieleman staan kletsen en ze bedankt voor hun fijne show en ook Walter himself heb ik nog even kort gesproken alsook diverse andere vrienden en bekenden. Het was wat dat betreft weer een oprecht gezellige bedoening.

En hoe nu verder? Inmiddels heb ik op Spotify Walter z’n jaarlijkse praatje kunnen beluisteren en er staat dus nog he-le-maal niets geboekt voor volgend jaar. Niente. Zero. Nul. Dus wat nu?

Voor mezelf sprekend, een wensenlijstje heb ik niet echt. Van mijn wensenlijstje van vorig jaar is immers redelijk wat uitgekomen (Xiu Xiu, Richard Dawson, Lankum, Sonja, Ragana, Cult Leader, DOOL, HEALTH) dus wat heb ik eigenlijk nog te wensen? Nou ja, ik zou er voor nu Sleepytime Gorilla Museum aan kunnen toevoegen. Of Djunah. Of Gunship….

Trouwens, onder de bezoekers was ook Kjetil Nernes van Ărabrot. Was die er gewoon om bandjes te kijken? Of zou hij er geweest zijn ter voorbereiding van een eventueel Artist in Residence-schap? En die luistersessie van het album van Kati Rán? En Gazelle Twin, wiens foto zo nadrukkelijk op de meest recente editie van de wekelijkse Essential Sounds-playlist staat? Zijn het wellicht hints naar de toekomst?

Ach, erover speculeren heeft geen zin. Wat ze volgend jaar ook gaan doen, we horen het waarschijnlijk niet eerder dan september. De muzikale hoogmis Roadburn is voor dit jaar weer voorbij maar online gaat het door met de Roadburners-groep op smoelenboek. De afgelopen twee weken heb ik de wensenlijstjes van wat medeburners doorgespit dus de komende tijd ga ik me eens verdiepen in de oeuvres van o.a. Ponte del Diavolo, Kite, Aux Animaux, Sunk Heaven, Katie Kim, The Serfs, Master Boot Record, Michael Cashmore, Daniel O’Sullivan, Maija Sofia en Pygmy Lush. Op deze manier heb ik immers ook huidige favorieten als Richard Dawson en Algiers ontdekt.

In de wandelgangen heb ik wel vernomen dat ze dit jaar bezig geweest zijn met ØXN maar dat dit niet door kon gaan omdat dit een zijproject van Lankum betreft. En Lankum stond er immers zelf al. Wellicht dat we ØXN dan in de toekomst nog eens gaan zien. Dat zou gaaf zijn.

Hoe dan ook, voor nu zeg ik dankjewel Walter, Becky, de gehele Roadburn-crew, de optredende bands en artiesten en alle leuke mensen die geweest zijn. Het was weer een editie om in te lijsten. Tot volgend jaar! \m/

 

 

 

 

 

zaterdag 4 mei 2024

ROADBURN 2024 Dag 3

 


“at de muziek langskomt ga ik d’r achteraan

trek gauw een jas over je pyama aan

me gaan op ’t oekje van de straat gaan staan

at de muziek langskomt ga ik d’r achteraan”

Gezellig hè? Broeder Dieleman is er ook weer bij dit jaar. De aanleiding is weliswaar niet zo leuk. Hij moet de door ernstige rugklachten gevelde John Francis Flynn vervangen. Dat vind ik natuurlijk oprecht vervelend voor John Francis maar aangezien ik erg genoten heb van Broeder Dieleman’s set vorig jaar en ik stiekem ook gewoon een chauvinistische Zeeuw ben vind ik het eigenlijk wel een prima toevoeging aan de bill.

Maar we beginnen de dag niet met gezelligheid. Integendeel zelfs, want in The Terminal gaat Couch Slut hun nieuwste plaat You Could Do It Tonight integraal spelen, en Couch Slut is zo’n beetje de minst gezellige band die er bestaat. Nu ben ik op het moment dat ik de show zie nog niet bekend met dit meest recente plaatwerk, dus ik weet niet in hoeverre deze verschilt met ouder werk waar ik wel bekend mee ben maar deze show is niet helemaal het dissonante noise-bombardement dat ik verwacht had. Couch Slut live klinkt een beetje als Iggy en zijn Stooges. Lawaaierig, zeker, met krijszang, maar ook groovy en ja, gewoon best lekker eigenlijk. Dat is dan ook het enige dat ‘meevalt’ aan de show. Terwijl op de achtergrond beelden meelopen die variëren van verontrustend tot ronduit onsmakelijk deelt zangeres Megan Osztrosits ons mede dat ze drugs gebruikt heeft en excuseert ze zich dat ze er af en toe wel eens naast zou kunnen zitten (aan haar bandgenoten welteverstaan, het publiek kent de nummers toch niet haha). Verder gooit ze stukken pizza de zaal in en slaat ze zichzelf tot bloedens toe met een microfoon. Halverwege het optreden neemt gitariste Amy Mills de trompet ter hand en voegt ook Imperial Triumphant-lid Steve Blanco zich bij het gezelschap voor wat pianobegeleiding bij een bijzonder naargeestig soort van spoken word intermezzo. Couch Slut's riekende trailer trash-wereld van middelengebruik, geweld, verknipte seks, automutilatie en andere kindonvriendelijke situaties roept bij mij associaties op met Harmony Korine’s film Gummo, Harry Crews’ roman A Feast of Snakes en andere soortgelijke narigheid. Goeie band maar zeg niet dat je niet gewaarschuwd bent.

In de spoorzone hangen we wat rond en babbelen met bekenden en zien dat zich een werkelijk enorme rij vormt voor Sunrot die zo in The Engine Room gaan spelen. Een behoorlijk contrast met de Main Stage waar we een deel bekijken van Kavus Torabi’s prettig voortkabbelende commissioned piece, en waarbij de zaal maar karig bevolkt is. Toch typisch, de man speelt in letterlijk tientallen bands en projecten en mag in de prog- en psych-wereld best een bescheiden legende genoemd worden (hij speelde trouwens al eerder op Roadburn met Gong en The Holy Family) maar de gemiddelde Roadburn-ganger trekt zich er niets van aan en wil het liefst nog steeds om de oren geslagen worden met herrie.

Nu willen wij dat op zijn tijd ook wel maar het is ons voor nu helaas even niet gegund. We dachten namelijk op tijd te zijn voor de show van Agriculture in The Terminal maar ook daar heeft zich inmiddels een flinke rij gevormd. Een rij waar maar geen beweging in komt, en ondertussen horen we Agriculture aan hun set beginnen. We geven het na een paar minuten op en besluiten dan maar naar de Next Stage te gaan. Daar treedt onze provinciegenoot Broeder Dieleman op. Helemaal aan het andere eind van het muzikale spectrum maar ook leuk.

Vorig jaar trad Broeder Dieleman nog aan met een volledige band maar dit keer heeft hij alleen een zangeres en singer-songwriter Baby Dee op accordeon meegenomen. Het is fijn om te constateren dat de zaal deze keer een stuk meer gevuld is dan vorig jaar. Tijdens dat vorige optreden schoot ik onverwachts vol van Broeder Dieleman’s breekbare repertoire tussen alle muzikale heftigheid. Ik ben nu voorbereid dus dat gaat me dit keer niet overkomen, de schade blijft dit keer beperkt tot een bescheiden brok in de keel. Dat geldt niet voor een groepje Brabantse rockers die we al jaren tegenkomen op Roadburn. Tot tranen toe geroerd zijn ze. Want ja, dat effect heeft Broeder Dieleman op de een of andere manier, ondanks de kleine dingetjes die hier en daar mis gaan en de vele grappen en grollen tussen de nummers door. Een liedje als At De Muziek Langskomt met zijn wiegende “errem in errem”-refrein zou bij iedere andere zanger of zangeres klef en drakerig klinken. Broeder Dieleman komt er mee weg, waarschijnlijk omdat het gewoon ongepolijst en oprecht is. Het is niet sentimenteel, Broeder Dieleman vertelt niet tegen de luisteraar hoe hij of zij zich moet voelen, zijn liedjes lijken uit een plek ergens diep in zijn binnenste te komen. Colin H. van Eeckhout van Amenra is niet voor niets groot fan. Daarover gesproken, op zeker moment kondigt Broeder Dieleman aan dat hij in oktober zijn nieuwe plaat uit gaat brengen bij Relapse Records, het label waar ook Amenra bij zit. Een geintje natuurlijk, een beetje de draak steken met al die stoere rockers op Roadburn, toch? Maar nee, ik spreek Tonnie (ik mag Tonnie zeggen) even na afloop (als hij net als ondergetekende staat te wachten op de show van Richard Dawson) en het is gewoon waar. Broeder Dieleman’s volgende plaat komt écht uit bij Relapse Records. De Heavy gemeenschap heeft Broeder Dieleman omarmd en dat vind ik persoonlijk heuglijk nieuws. Nu maar wachten op die black metalplaat die hij volgens mij echt wel in zich heeft (haha).

En dan begint in de grote zaal de show van The Keening, en dat is dan weer het nieuwe project van ex-SubRosa-frontvrouw Rebecca Vernon. We zouden er best meer van willen zien en wat we horen klinkt in ieder geval niet verkeerd, maar vrouwlief en ik hebben niet de rust om dit tot ons te nemen. In de Next Stage gaat Richard Dawson namelijk zo aan zijn show beginnen. Vrouwlief en ondergetekende zijn enorme Richard Dawson-fans. Vooral zijn plaat 2020 is één van de meest gedraaide in ons huis en gaat ook altijd mee in de auto als we ergens naartoe gaan. We laten deze kans om ons grote idool eindelijk aan het werk te zien dan ook niet voorbij gaan en positioneren onszelf bijtijds vooraan bij het podium.

Richard Dawson doet het vandaag helemaal alleen, met een klein versterkertje en een gitaar, die hij pas ter hand neemt nadat hij met een acapella gezongen nummer de set opent. Iemand zei eerder op de dag dat hij niet naar Richard Dawson ging kijken want (en ik citeer): “Die man zingt gewoon niet zuiver”. Ha! Als er iemand een ijzeren stembeheersing heeft dan is het Richard Dawson wel, zo blijkt uit deze openingssong. Vervolgens pakt hij zijn gitaar en begint met Museum van zijn meest recente album The Ruby Cord. De ‘hitjes’ laat hij vandaag achterwege, dus geen The Vile Stuff of Jogging of Two Halves of Dead Dog In An Alleyway. Wel wat liedjes van zijn meest recente The Ruby Cord, zijn ‘middeleeuwse’ plaat Peasant en wat (voor mij) onbekend werk. Dhr. Dawson is op het podium een innemende verschijning en babbelt de nummers met veel droge humor aan elkaar. Ik ben wel blij om te constateren dat dhr. Dawson eigenlijk een ontzettend grappige man is. Uit zijn teksten blijkt dat namelijk niet altijd. Wat in muzikaal opzicht de meeste indruk maakt zijn de ietwat Beefheartiaans aandoende instrumentale intermezzo’s tussen de nummers door, waarbij Dawson zichzelf helemaal lijkt te verliezen en volledig losgaat op zijn gitaar, zichzelf begeleidend met slechts zijn eigen furieus stampende voetwerk. Het zijn die momenten waarbij mijn mond openvalt van verbazing en oprechte bewondering. Wat een held, wat een geweldenaar, wat een ontzettend harde baas is deze man! Laat Richard Dawson alsjeblieft terugkeren naar Roadburn, het liefst als Artist In Residence.

(video: live maniacs)

En dan naar de grote zaal voor Lankum. Die zouden in 2020 al op Roadburn staan, de editie die niet doorging vanwege het corona-gebeuren. En eigenlijk is het een klein wonder dat ze alsnog op deze editie staan. Hun laatste werkje False Lankum stond vorig jaar immers om de één of andere reden bovenaan alle hippe jaarlijstjes, van OOR tot Pitchfork. En dat met muziek die langzaam is, en lang van stof, zonder bliepjes en piepjes en met alleen maar traditioneel instrumentarium, en verre van dansbaar of vrolijk (al attendeert vrouwlief – die iets meer tekstgericht is dan ik – me er regelmatig op dat er heus wel humor in de teksten zit). Ik bedoel, ik vind het verder natuurlijk niet erg, hooguit ietwat verrassend. En vandaag staan ze dus in de goed gevulde grote zaal. Op Roadburn. Met alleen maar akoestische instrumenten. Nergens een Orange-versterker of distortion-pedaal te bekennen. Ik vind ’t knap.

De vier leden zitten naast elkaar vooraan het podium. Ze hebben voor de gelegenheid wel een drummer meegenomen maar diens bijdragen zijn smaakvol en bescheiden. Er wordt begonnen met de traditional The Wild Rover. Hun interpretatie hiervan duurt een kleine minuut of 10, dus bandbaas Ian Lynch geeft na dit openingsshot al gelijk aan dat hij niet al te veel tijd wil verspillen aan praatjes tussen de nummers door, ze hebben immers maar zoveel speeltijd en hun nummers zijn lang. Gaandeweg de set ontpoppen hij en zijn gitaarspelende broer Daragh zich echter als behoorlijke lolbroeken. Wat is toch met die dark folkies, dat het vaak halve komieken blijken te zijn? Geeft verder niks, de muziek blijft gelukkig stemmig en donker. En dan kondigen ze als derde nummer The Young People aan, en komen bij ondergetekende de onvermijdelijke waterlanders. Ja zeg, ik ben ook maar een mens, en ik hou ’t al nauwelijks droog als ik dit nummer thuis opzet. Ik ben gelukkig niet de enige, ik zie meer mensen om me heen vegende bewegingen langs hun gezicht maken. Wat kan ik er verder over zeggen? De show van Lankum is prachtig en weet ondanks het trage tempo de aandacht vast te houden en geen moment in te kakken. En dat blijft bijzonder voor een band met dit repertoire en instrumentarium. Hoogtepunt van de dag.

“Ken jij Ka-naa-tuh?” Dat vroeg iemand me op de allereerste Roadburn die ik ooit bezocht, in 2005 alweer. Jazeker kende ik Khanate. Bijna iedereen daar kende dat in die tijd. Dat was toen al een band die heaviness herdefinieerde, ver voordat dit het motto van Roadburn zou worden. Dat deden ze niet door heel erg te crossoveren met vreemde genres of exotische invloeden toe te laten of iets dergelijks, maar door gewoon diverse stapjes verder te gaan in traagheid, in heftigheid, in slepende doom en riffs die eigenlijk nauwelijks nog als riffs te herkennen waren. Hun eerste plaat uit 2001 was niets minder dan een uithoudingsvermogenstest, en zelfs de meest geharde sludge-liefhebber krabde zich eens flink achter de oren bij dit auditieve geweld. Volgens de overlevering is zanger Alan Dubin meerdere keren krijsend flauwgevallen tijdens de opnames van de eerste plaat. Ik ken maar weinig mensen die de eindstreep hebben gehaald bij het beluisteren van hun plaatwerk. Ik geloof dat het me zelf één keer gelukt is, bij die titelloze eerste.

Khanate is dan ook eerlijk gezegd een band die ik meer waardeer dan dat ik ze echt goed vind. Het is in feite een soort heavy supergroep waarvan de leden in andere bands spelen of speelden die ik eigenlijk allemaal veel beter vind. Gitarist Stephen O’Malley heeft met tientallen bands en projecten dingen opgenomen maar is natuurlijk het meest bekend van Sunn 0))) (die toevallig ook op die editie in 2005 speelden), eveneens een band die het concept heaviness tot in het extreme heeft doorgetrokken maar waar ik wel voor m’n plezier naar kan luisteren. Zanger Alan Dubin en bassist James Plotkin zaten ooit samen in Old, aanvankelijk een semi-lollig grindcore-groepje die zichzelf gaandeweg transformeerden tot een daadwerkelijk avantgardistisch collectief. En drummer Tim Wyskida zit tot op de dag van vandaag in het werkelijk fantastische noise/metal/dub-gezelschap Blind Idiot God (stonden in 2016 op Roadburn en zijn bezig met nieuw plaatwerk as we speak).

(video: live maniacs)

Afijn, vooral daarom, omdat Khanate toch een soort van levende legende in Roadburn-land is, en omdat ze hun eerste show in 19 jaar spelen, daarom dus vond ik het interessant en bijzonder genoeg om de show van Khanate bij te willen wonen. En omdat ik me heb laten vertellen dat het live nogal een beleving schijnt te zijn. Maar ik merk al vanaf de eerste snerpende noot dat dit een taaie voor me gaat worden. Is het misschien het contrast? Van de ultieme schoonheid van Lankum naar de allesverzengende lelijkheid die Khanate hier neerzet? Ik ben toch geen mietje vind ik zelf, heb in mijn concertgaande leven al aardig wat brute shizzle voor m’n kiezen gehad. Gore, Mayhem, Watain, Keiji Haino, Diamanda Galás, drie keer Sunn 0))), vier keer Swans, allemaal gezien en allemaal overleefd, ik bedoel maar. Er wordt heel verschillend gereageerd op de voortdurende catharsis die Khanate is. Extatische verrukking is een veelgehoorde maar ik heb me ook door iemand laten vertellen dat ze letterlijk heeft zitten knikkebollen tijdens hun show. En dat snap ik. Voor mezelf sprekend voel ik hoe dan ook dat ik zeker de eindstreep niet ga halen. Ik zie een groep mensen met Lankum-shirts voorbij komen. Die hebben dus toch merch (eerder op de dag nog niet) en ik heb goede vriend Frank die zo lief is om op onze katten te passen een Lankum-shirt beloofd. That’s my cue. Op naar de Spoorzone. Sorry Khanate! Ik heb ’t echt geprobeerd.

En met genoemd shirt eenmaal in the pocket is het een mooi moment om even richting Terminal te gaan waar Cult Leader A Patient Man integraal gaat uitvoeren, hun mooie plaat uit 2018 waarop brute metalcore wordt afgewisseld met fraaie Type O Negative-achtige passages als To: Achlys en de titeltrack. Ja, dit soort gedoseerde heaviness trek ik een stuk beter, al hoor ik achteraf dat de pits vooraan nogal heftig waren.

En dan wordt het tijd om ons naar de grote zaal te spoeden om af te sluiten met Blood Incantation. Gisteren speelden ze hun ambient-plaat Timewave Zero integraal. Daar hoorde ik veel goede berichten over. Vandaag gaan ze echter een career spanning set van hun death metal-werk spelen. Nu moet ik bekennen dat ik niet de grootste death metal-fan ben, ondanks dat ik uit dezelfde stad als het machtige Gorefest kom. Of eigenlijk moet ik het nuanceren, eigenlijk vind ik vooral ouwe death en andere extreme metal leuk. Qua extreme metal zijn er wat mij betreft nooit betere platen gemaakt dan Slaughter’s Strappado en Possessed’s Seven Churches. En vooruit, ook Autopsy’s Severed Survival was een plezierig nakomertje. Krakende gitaren, een bas die klinkt als een tuba en productie? Nooit van gehoord. Héérlijk. Toen mijn vrienden zich met Morbid Angel en Obituary gingen bezighouden nam ik de afslag richting Faith No More en King’s X. Zo af en toe steekt er wel eens een death metalbandje de kop op dat mijn aandacht weet te trekken (Gorguts, Goatwhore) maar over het algemeen is het geen genre waar ik heel erg mee bezig ben.


Maar Blood Incantation heeft wel iets. ’t Is een beetje rare band eigenlijk. Onmiskenbaar death metal maar de gemiddelde songlengte is zelden korter dan vijf minuten, soms zelfs uitlopend tot een kwartier en langer. In met name die langere nummers vinden we de nodige invloeden van prog en psychedelica, hier en daar wat oosters klinkende passages zelfs. Hun muziek heeft een wat nerdy sci-fi-sfeertje eigenlijk, een sfeertje van stoffige boekhandels met stapels vergeelde pockets van H.P. Lovecraft en Clark Ashton Smith, zoiets. Ik bedoel, welke band schrijft er nou songs met titels als Awakening From the Dream of Existence to the Multidimensional Nature of Our Reality (Mirror of the Soul)? Geweldig toch? Ik hou ervan en de drie-en-een-halve song die we van ze zien (maar da’s nog steeds meer dan een half uur) zijn dan ook zeer genietbaar. Zelfs vrouwlief kan het erg appreciëren, en die geeft nog minder om death metal dan ik.

Ik zou in eerste instantie eigenlijk vrouwlief naar de pendelbus brengen en dan teruggaan om de set van Blood Incantation nog even af te kijken en wat te gaan afterpartyen maar ik merk dat ik er geen puf meer voor heb. Tsja, wat kan ik zeggen, ik wordt ook een dagje ouder. Kennelijk heb ik tegenwoordig wat meer tijd nodig om alle opgedane prikkels te verwerken. Of misschien moet ik gewoon zachte inlegzooltjes kopen. Ze schijnen te helpen.

In het volgende en laatste deel van ons feuilleton gaan we het hebben over heksenhoedjes, stofzuigergitaren en beleven we eindelijk het ware hoogtepunt van deze editie.

vrijdag 3 mei 2024

ROADBURN 2024 Dag 2

 

Dag twee is aangebroken. We missen helaas onze trein dus we moeten nog even wachten op de volgende. Gezeten op een bankje raakt vrouwlief aan de praat met een oudere dame die ons weet te vertellen dat het alarmfase 4 is, zonder daar verder specifiek over te worden. Er lopen inderdaad heel wat groepjes geüniformeerde mensen rond in de hal van Station Eindhoven, waaronder één met drugshond. Die komt ook even bij ons snuffelen (wij zijn natuurlijk volkomen clean) en springt even later in zijn enthousiasme een nietsvermoedende voorbijgangster omver. De toon is gezet!

Na ons op Station Tilburg bij Smullers tegoed te hebben gedaan aan een lunch van vegetarische Van Dobben-kroketjes (een nieuwe verslaving in the making) spoeden we ons naar De Spoorzone waar het Britse Benefits zo de dag gaat openen. Tsja, hoe moet je Benefits eens omschrijven? Voordrachtspunk? Benefits is in eerste instantie frontman Kingsley Chapman, die de luisteraar middels een gestaag in intensiteit opbouwende spoken word performance deelgenoot maakt van diverse zaken waar hij tegenaan loopt, m.n. in thuisland Engeland. En waar hij dingen van vindt. Dit alles begeleid en onderstreept door brute noise-erupties van zijn twee musicerende kompanen. De live-versies wijken nadrukkelijk af van die op hun heerlijke debuutplaat Nails. Is dit eigenlijk een soort jazz? Hoe dan ook, het is vreemd lekker wat de heren hier neerzetten, ondanks dat je niet kun spreken van liedjes en er ook niet op te dansen valt. Ik merk dat ik er op een prettige manier opgefokt van wordt. Een festival als dit bezoeken is doodvermoeiend dus het is altijd fijn als er ook bands zijn waar je juist energie van krijgt. “Stop being cunts” is één van de vele adviezen van dhr. Chapman. Niet alleen ben ik het hier roerend mee eens (het zou de oplossing zijn voor zo’n beetje elk probleem in de wereld), het past ook heel mooi op een tegeltje. En zoals jullie hierboven kunnen zien is dat precies wat ik heb gedaan.

Ik was in eerste instantie van zins om vervolgens de show van Darsombra te bezoeken maar hoe fijn ik hun hippie-trippie-klanken ook vind, daar staat m’n hoofd na deze plezierige driftigheid even helemaal niet naar. We zijn vanwege de slechte weersverwachtingen dik gekleed dus ik wil liever eerst even mijn jas dumpen in een kluisje in de 013 aangezien ik verwacht dat we daar vandaag zullen eindigen (wat achteraf niet zo blijkt te zijn maar dit terzijde)

(video: live maniacs)

Van het navolgende Fuck Money verwacht ik eigenlijk wel wat maar dat blijkt in de praktijk tegen te vallen. Hun zelfverklaarde ‘acid punk’ is weliswaar lekker hard maar verder niet heel spannend. We besluiten een zaaltje verderop het Britse Death Goals te checken. Die ken ik verder ook niet heel goed maar de flarden die ik op de Roadburn-site heb gehoord klonken interessant genoeg. En dit valt bepaald niet tegen. Stellen dat dit Britse duo zich ietwat activistisch opstelt is zacht uitgedrukt. Ze omschrijven hun muziek als ‘Queercore for Trans Youth’ en daarin is weinig ruimte voor nuance. Iedereen is welkom bij hun shows, ook mensen die niet queer of trans zijn maar zanger/gitarist Harry Baily waarschuwt ons: “If you’re not with us, FUCK OFF!!” OK, helder. Ik moet zeggen dat ik soms moeite heb met de felheid waarmee de discussie over deze onderwerpen online gevoerd wordt (ongeacht wat je bijvoorbeeld van de standpunten van iemand als J.K. Rowling mag vinden is dat volgens mij nog steeds geen reden om haar te doxen of met de dood te bedreigen, vind ik dan hè) maar goed, daar gaat het hier niet over volgens mij. Waar het wel over gaat is dat hier twee mensen staan die vechten voor hun plekje in een scene die inderdaad vaak nog steeds erg heteronormatief en bekrompen is en ja, daar mag je wat van zeggen en vinden en nee, dat hoeft zeker niet beleefd of genuanceerd. Daar leent de muziek zich ook niet voor. En die muziek, die is even furieus als euforisch. En gewoon echt heel erg goed. Hoewel ze maar met twee personen zijn doen ze qua stootkracht en energie niet onder voor Converge, en in die hoek valt hun Queercore wel enigszins te plaatsen. Echt een serieus goeie band, en dat zouden ze ook zijn als je geen idee zou hebben van waar ze voor staan. De volgende stap zou zijn dat we dit soort bands ook op grote festivals als Graspop en Hellfest gaan zien. Het feit dat dit nu nog niet het geval is bewijst dat we nog een lange weg te gaan hebben.

(video: live maniacs)

Ik wil nog even naar The Terminal om een staartje mee te pakken van Home Front. In de bio wordt dit Canadese gezelschap omschreven als Postpunk, maar ik vraag me dan af waar ‘m die ‘post’ in zou moeten zitten. De keyboardspeler die af en toe op wat elektronische drumpadjes staat te hengsten wellicht? In ieder geval niet zanger Graeme McKinnon die met zijn imposante bierbuik in een veel te klein shirtje het hele podium rond rent en het publiek uitnodigt om mee te lallen met hun uiterst meelalbare liedjes. Dit zijn gewoon de hoogtijdagen van The Clash en Sham 69 revisited, niks ‘post’-erigs aan. Ik word er vreemd vrolijk van. Tijdens hun ‘hitje’ Nation en de afsluitende Blitz-cover New Age zie ik her en der langharige rockers in battle jackets eenmans-pogopitjes starten. Het is een vrolijke bedoening. Het lijkt erop dat dag 2 de punkdag aan het worden is.

Maar dat beeld wordt weer gelogenstraft zodra we de Hall of Fame betreden waar Lucy Kruger & The Lost Boys aan hun set gaan beginnen. Bij zo’n bandnaam verwacht ik persoonlijk iets luchtigs en toegankelijks maar zodra mevrouw Kruger het podium betreedt maakt haar priemende blik al heel snel duidelijk dat ze hier niet voor de gezelligheid is. Haar intimiderende podiumpresentatie doet me een beetje denken aan die mevrouw van Mansion die in 2014 op Roadburn speelde, al tapt Lucy Kruger & The Lost Boys muzikaal wel uit een heel ander vaatje. Geen doom metal maar meer een soort etherische dream pop. Of nachtmerriepop eigenlijk gezien de ietwat onvriendelijk ogende presentatie die wel heel goed bij de muziek past. Het is erg mooi allemaal maar we zien de show niet helemaal af. De inwendige mens roept en we hebben belangrijke dingen te doen in hoofdlocatie 013.

Want op de main stage gaat zo DOOL hun nieuwste plaat The Shape of Fluidity integraal spelen. Voordat het zo ver is pik ik nog een stukje mee van Forest Swords. Twee mannen, een flinke batterij aan kabels en apparatuur en een saxofoon. Er komt geen gitaar aan te pas en eigenlijk valt dit helemaal buiten het rock-idioom maar toch klinkt het interessant. De psychedelica van de toekomst? Het zou zomaar kunnen, en wellicht kunnen we dit op een toekomstige editie nog eens uitdiepen. Daar is nu echter geen tijd voor want DOOL dus.

(video: live maniacs)

DOOL is een band die ik al een tijdje volg. De vorige keer dat ze op Roadburn speelden was in de kleine en ramvolle Cul de Sac dus dat ze nu op de Main Stage staan is natuurlijk best wel een dingetje. En ook volkomen terecht. Ik overdrijf niet als ik zeg dat DOOL naar mijn mening momenteel de beste band van Nederland is. En vandaag spelen ze hun nieuwe plaat The Shape of Fluidity integraal. Op Venus In Flames (waarmee vandaag wordt geopend) en de single Hermagorgon na heb ik daar nog niets van gehoord. DOOL is ook een band die ik inmiddels al best vaak gezien heb en iedere keer verbaas ik me er weer over hoe ze het voor elkaar krijgen zo’n kraakhelder geluid te hebben, ook vandaag weer. Ik heb er echt helemaal niets negatiefs over te zeggen. Het enige jammere is dat de show van DOOL deels overlapt met die van Xiu Xiu, en die spelen niet zo vaak in deze contreien. We gaan DOOL waarschijnlijk nog heel vaak zien maar toch knaagt het ergens, om zo’n goeie show vroegtijdig te verlaten. “Het doet zeer hè?” zegt vrouwlief als we richting het volgende zaaltje begeven. Dat doet ‘t zeker.

Goed, Xiu Xiu dus. Zanger/gitarist/manusje-van-alles Jamie Stewart kondigt gelijk bij aanvang van hun show aan dat het al heel lang geleden is dat hij en mede-bandlid Angela Seo als duo hebben opgetreden (tot voor kort hadden ze nog wel eens een drummer bij zich) en dat ze heel erg zenuwachtig zijn. Dat is ook wel een beetje te merken. Als ze tussen nummers door aan hun apparatuur aan het knutselen zijn blijft het ongemakkelijk stil. Maar als ze eenmaal aan de gang zijn en in de flow van een liedje zitten gebeuren er echt mooie dingen. Jamie Stewart heeft een uitzonderlijk fijn stemgeluid en het is ronduit fascinerend om te zien hoe dit tweetal hun werkjes in elkaar zet met behulp van allerhande toeters, fluiten, belletjes, elektronica en percussie. Op zeker moment ontkom ik er niet aan een kleine sanitaire stop te maken. “Je hebt de eendenfluit gemist” zegt vrouwlief als ondergetekende terugkomt. Het is een beetje alsof je naar twee mensen zit te kijken die aan het hobbyen zijn op hun zolderkamer. Een zolderkamer in Twin Peaks welteverstaan (waar Xiu Xiu ooit eens de soundtrack van heeft gecoverd) want Xiu Xiu’s charmant-naïeve spielerij heeft ook een duister randje. Niet iedereen is even enthousiast. “Ze hebben twee psychiatrisch patiënten losgelaten en op een podium gezet”, schampert iemand. Dat zou zomaar best eens kunnen maar dat doet niets af aan mijn waardering voor dit unieke optreden.

En dan is het de beurt aan HEALTH. Twee jaar geleden nog het absolute hoogtepunt in The Engine Room en nu dus volkomen terecht gepromoveerd naar de Main Stage. Bassist/geluidenmaker John Famiglietti staat het hele optreden te headbangen als een bezetene, de eveneens langharige drummer Benjamin Miller neemt tussen de klappen door allerlei stoere rockposes aan, de shirts die ze verkopen kun je echt niet op je werk dragen en ze staan dit jaar op o.a. Graspop en Download. En toch is de muziek van HEALTH met geen mogelijkheid metal te noemen. Wat dan wel is nog niet zo makkelijk te duiden. Noise-rock wordt er dan wel eens geopperd maar daar is de muziek mede door de serene zangstem van Jake Duszik eigenlijk te mooi voor. Hoewel er wat stilistische raakvlakken met Nine Inch Nails zijn is de muziek niet militant en hoekig genoeg om industrial te zijn. Bij de meer dansbare stukken moet ik wel eens een beetje aan New Order denken maar als ik dat tegen vrouwlief zeg kijkt ze me aan alsof ik ze niet helemaal op een rijtje heb. Het doet er ook verder niet toe. Net zoals genres er ook steeds minder toe zullen gaan doen. En daar is HEALTH een mooi voorbeeld van. De show is vet en er worden lekker veel nummers van de laatste plaat Rat Wars gespeeld. Hoogtepunt van de dag!

We krijgen een berichtje dat Agriculture een verrassingsshow in de Skatehall gaat doen. Die staan sowieso op ons to-see-lijstje dus we spoeden ons daarheen en doen een dappere poging om binnen te komen maar er staan twee rijen van verschillende kanten en de deur gaat maar heel sporadisch open om dan hooguit drie mensen toe te laten. Dat houden we dus al snel voor gezien. We willen sowieso Patriarchy graag zien in The Engine Room.

(video: live maniacs)

Patriarchy bestaat uit zangeres/gitariste Actually Huizenga en een percussionist met een laaghangende rok waardoor zijn butt cleavage duidelijk te zien is. Ik heb zo'n donkerbruin vermoeden dat dit ook de bedoeling is. Patriarchy opent de show met het uitrollen van een Amerikaanse vlag met hun logo erop in black metal-letters. Ze slepen het ding over hun apparatuur heen waardoor er een microfoonstandaard omkukelt. Het tekent een beetje het wilde en onstuimige karakter van Patriarchy’s show. Ondanks de typografie van hun logo en het rudimentaire gitaarspel van mevrouw Huizenga heeft het muzikaal weinig van doen met metal, black of anderszins. Het zit meer in de hoek van Boy Harsher en Drab Majesty, zij het wat rauwer en punkiger. Tijdens de show spelen mevrouw Huizenga en de percussionist ondertussen een rollenspel waarbij ze elkaar te lijf gaan en meer van dat leuks. Puur muzikaal gezien is dit niet de beste band op de bill maar de rauwheid en ongedisciplineerdheid van het geheel maken dat ik het toch wel gaaf vind. Eigenlijk is Patriarchy een soort sleazy nachtclub-act. Zou dat geen leuk idee zijn? Een Roadburn-nachtclub en dan met dit soort bands en acts? ’t Is maar een idee.

Ondertussen is in de foyer van 013 een heuse dubreggae club night begonnen. Een tof idee waar verschillende Roadburners volgens mij al jaren op zitten te wachten. Ik sla echter even over want ook morgen wordt weer een drukke dag.

In het volgende deel van ons feuilleton gaan we van schoonheid naar intense lelijkheid en beleven we het jaarlijkse emotiemoment.

 

De wenteltrap zag eruit als de kont van een robot: Een blogje over spannende boeken

  Elk jaar kijk ik er weer naar uit, de Detective- en Thrillergids van Vrij Nederland. Als iemand die opgegroeid is met de boeken van James ...