vrijdag 28 november 2025

De muzikale lotgevallen van een opslagboxer

 

Al reeds op jonge leeftijd ontdekte ik de geneugten van kunst en cultuur. Muziek, films en boeken dus. En als nerd op leeftijd heb ik inmiddels ook aardig wat verzameld. LP’s en CD’s natuurlijk. DVD’s en blu-rays. En boeken. Onbeschoft veel boeken. En die boeken, dat is inmiddels best een probleem geworden. Toen we dit huis kochten hadden we al helemaal uitgekiend dat we een boekenkast tot aan het plafond wilden. En die kwam er ook maar mooi dat onze gezamenlijke verzamelingen er toch niet in pasten. Niks aan te doen, dan gaan er maar een paar boeken naar zolder. Inmiddels zijn we een paar jaar verder en omdat we af en toe wel eens wat anders willen qua inrichting hebben de boeken in de kast deels plaatsgemaakt voor dingen als planten, kunst en fotolijstjes. Nog meer boeken naar zolder dus. En die zolder, die dreigt nu een beetje dicht te slibben. Ik kon het niet meer aanzien en heb, echt superburgerlijk, een opslagbox gehuurd.

Natuurlijk, ik hoor wat U zegt, wat moet je met al die boeken? Ik sluit niet uit dat ik er nog wel eens een paar weg ga doen maar daar wil ik dan wel een weloverwogen keuze in maken. Dus tot die tijd gaan ze naar de opslagbox. En omdat ik voor mijn verjaardag die nieuwste e-reader met allerlei handige snufjes heb gekregen staat het kopen van echte boeken ook op een laag pitje. Wat overigens niet wil zeggen dat ik helemaal geen boeken meer koop. Zo kwam ik laatst dit tegen:

Een verzamelbundel met 34 verhalen die zich afspelen in het universum van Stephen King’s The Stand. Met bijdragen van schrijvers als o.a Joe R. Lansdale, Poppy Z, Brite en S.A. Cosby. Ja hallo, ik ben ook maar een mens! Het universum van The Stand wordt op diverse manieren aangevlogen. Zo volgen we in Tim Lebbon’s Grace bijvoorbeeld de bemanning van een space shuttle die de aarde onder zich zien afsterven en zien we in Catriona Ward’s The African Painted Dog de wereld door de ogen van een Afrikaanse wilde hond. Ik ben er nog lang niet doorheen en dat is ook niet de bedoeling. Korte verhalen zijn een soort kleine kadootjes. Ik ga hier de komende tijd nog veel plezier aan beleven.

Overigens heb ik nog veel meer plaatjes dan boeken maar die zijn plat en nemen dus minder plaats in. Een kleine blik op het gedraaide van afgelopen week.

Mijn toenmalige lijfblad Aardschok deed er nogal schamper over, toen Rush in 1982 met deze plaat kwam. Want was dit nog wel hardrock? Veel te veel keyboards en af en toe klonk Rush bijna als The Police. Hè gatverdamme toch! Zelf heb ik er niet zo’n probleem mee, met deze Signals. Dat drummer Neil Peart in z’n vrije tijd wel eens een mopje reggae opzette was op de vorige twee platen ook al duidelijk te horen. Rush was een band die de tijdgeest altijd haarscherp aanvoelde. Ooit begonnen als een soort aseksueel neefje van Led Zeppelin maar met de komst van drummer en tekstschrijver Neil Peart ontwikkelde hun muziek zich gaandeweg steeds meer richting symfonische rock. Van punk moest Rush nooit iets hebben, zoals ze in interviews duidelijk lieten blijken, maar de bands die daarna kwamen zouden wel een inspiratiebron vormen voor Rush in de jaren 80. The Police inderdaad maar ook U2, Simple Minds, Talk Talk, Ultravox, noem maar op. Die invloed is zeker te horen. Kortere nummers met een gestaag toenemende rol voor keyboards, maar In mijn oren rockt deze plaat nog steeds als een malle en is het gewoon de logische opvolger van het magistrale Moving Pictures. Eerlijk is eerlijk, op zeker moment zou ik Rush wel degelijk wat uit het oog verliezen maar dat zou nog een paar plaatjes duren.

Diezelfde Aardschok was een jaar daarvoor wel zeer te spreken over deze compilatie. Sterker nog, dit was de beste compilatie ooit verschenen, aldus de Aardschok. En wel omdat dit er één van Amerikaanse makelij was. Een enkele uitzondering daargelaten (Riot, The Rods, Cirith Ungol) deden Amerikanen niet aan heavy metal. Natuurlijk niets ten nadele van Van Halen of Y&T maar bij Amerikaanse hardrock dacht men toch vooral aan zoetsappige AOR-bands als Touch en Shooting Star. Dus dat een zekere Mike Varney erin was geslaagd om een complete LP te vullen met heuse Amerikaanse heavy metal was nogal een dingetje. Het andere waarmee deze plaat zich onderscheidde was dat de nadruk lag op virtuoos, flitsend gitaarwerk. Gitaarsolo’s dus. Heel veel gitaarsolo’s. Tsja, toen kon men natuurlijk nog niet weten dat er ondergronds al een hele generatie piepjonge bands zich in hun oefenruimtes zaten te prepareren voor de Amerikaanse heavy metal-hausse die krap twee jaar later zou volgen. Piepjonge bands die gitaarsolo’s en virtuositeit helemaal niet zo belangrijk vonden en een flinke dosis punkinvloeden in hun muziek zouden stoppen.  Ja, naar huidige metal-maatstaven gezien klinkt deze plaat behoorlijk gedateerd, ook door de wat doffe productie. Openingstrack U.S. Metal van de band Chumbi zet wat dat betreft wel de toon, met zang die zo hoog is dat een gemiddelde hond er van in de stress zou schieten. Hetgeen niet wegneemt dat er ook best toffe dingen op staan. Outta Line van Whizkey-Stik bijvoorbeeld had zo op een Deep Purple-plaat gekund. Beste nummer van de plaat is het instrumentaaltje Code 3 van een zekere Lyle Workman, spierballenvertoon met razendsnel gitaarwerk maar smaakvol gedaan. Dit is (naast The Rods die hier ook vertegenwoordigd zijn) ook de enige artiest op deze verzamelaar die later nog iets van betekenis heeft gedaan. Hij bracht twee platen uit met de AOR-band Bourgeois Tagg, zat in de begeleidingsband van Frank Black (ja inderdaad, die van de Pixies), werkte met o.a. Todd Rundgren, Sting, Beck en onze eigen Ilse de Lange en verdient de kost met het maken van filmmuziek. Wat deze verzamelaar betreft, er zouden nog twee delen volgen. Die hier ook allebei in de kast staan. Wellicht komen die ook nog eens voorbij op dit blogje.

And now for something completely different. Ergens halverwege de jaren 90 barstte de Easy Tune-rage over Nederland los. Een rage die gelukkig snel voorbij was want een beetje flauw was het natuurlijk allemaal wel. Kennelijk was de term een reactie op de veelal ‘kille’ house-muziek uit die tijd en werd er cocktailjazz en andere borrelnoten-muziek mee bedoeld die in de ramsj-bakken te vinden was. En die dan op speciale feestjes gedraaid werd. Het was een gebeuren waarin mij een beetje teveel ironisch geknipoogd werd maar eerlijk is eerlijk, er kwam af en toe wel interessante muziek voorbij. Sergio Mendes was bijvoorbeeld een naam die wel eens genoemd werd in die kringen. Daar had ik in het radioprogramma van Henk Westbroek wel eens een borrelnotenversie van With a Little Help From My Friends van voorbij horen komen en dat klonk eigenlijk best grappig. In een opwelling kocht ik bij een plaatselijke tweedehandswinkel de Greatest Hits van Sergio Mendes & Brasil ’66 en toen ik thuis de plaat opzette ging er een wereld voor me open. Wat een prachtige muziek! Ik ben vervolgens heel veel van Sergio Mendes gaan kopen. Om er vervolgens ook weer een hoop van weg te doen want bijna alles wat hij na de jaren 60 heeft uitgebracht bleek tamelijk verschrikkelijk te zijn maar die platen met Brasil ’66, die zijn en blijven fantastisch. Het bracht me ook op het spoor van andere bands en artiesten uit de wonderlijke wereld van de Braziliaanse muziek. Antônio Carlos Jobim, Joāo Gilberto, Novos Baianos, Joyce, ik kan wel zeggen dat ik een tijdje een Brazilië-obsessie gehad heb. Met dank aan Sergio Mendes & Brasil ‘66. Jaja, het hoeft niet altijd hard te zijn.

Waarvan akte want sorry, beste metal- en punkvrienden maar Steely Dan, dat vind ik dus serieus één van de beste bands die ooit op aarde rondgelopen heeft. Daar mag je m’n vader de schuld van geven, die heeft me er ooit mee aangestoken. Ik heb al hun ouwe werk, van Can’t Buy a Thrill t/m Gaucho en het maakt eigenlijk niet uit welke van van deze zeven platen je uit de kast pakt. Alleen maar goeie nummers! Deze opent trouwens wel met een voor Steely Dan-begrippen stevige rocker maar ik heb wel eens ergens gelezen dat ze met Black Friday eigenlijk de platte boogie-rock van bands als Foghat wilden parodiëren. Want het waren een stelletje lolbroeken hoor, die mannen van Steely Dan. Ze zijn vernoemd naar een dildo uit een William Burroughs-boek, ik bedoel maar.  En ook hun teksten waren niet gespeend van humor, zij het van het zwartgallige soort. Ik weet niet in wat voor bui Donald Fagen was toen hij Any World (That I’m Welcome To) schreef maar de goede man lijkt wat misantropische kantjes in zich te herbergen. Maar goed, het gaat natuurlijk om de muziek en die is prachtig. Mensen, doe jezelf een plezier en verdiep jezelf eens in het oeuvre van Steely Dan. Het verrijkt je leven, echt!

En aangezien m’n heavy metal-credentials nu toch al naar de gallemiezen zijn kan een lekker mopje country er ook nog wel bij. Alhoewel, goed beschouwd is dit natuurlijk country-rock maar zodra het tempo omhoog gaat en ze beginnen te ‘rocken’ verslapt m’n aandacht. Het gaat bij deze plaat echt om de ballads. Hearts On Fire, $1000 Wedding, Love Hurts, In My Hour Of Darkness, met zo’n lekker huilende pedal steel en die prachtige samenzang van Gram met Emmylou Harris, héérlijk!

Maar nu is het even genoeg met al die zoetgevooisde klanken. Ik zei hierboven al ergens dat muziek voor mij niet per sé hard hoeft te zijn. Nou, het hoeft wat mij betreft ook niet sé mooi te zijn. En deze no wave-compilatie is allesbehalve mooi. Vier nummers van evenzovele bands. De Contortions (ook wel bekend als James Chance & The Contortions) openen met het toepasselijk getitelde Dish It Out. Ronduit oerlelijke, dissonante, door krijsende sax en stuwende baslijnen gedomineerde wittemannenlawaaifunk die op zijn eigen manier wel groovend is maar waar je alleen maar heel raar op kunt dansen. Iets dat nog eens benadrukt wordt door hun cover van James Brown’s I Can’t Stand Myself. Teenage Jesus & The Jerks is de band van Lydia Lunch en die spelen een soort van rammelende grindcore-blues. Het instrumentale Red Alert vind ik eigenlijk het beste nummer maar dat is jammer genoeg na een halve minuut al voorbij. Mars is deels geïmproviseerde noise-rock gespeeld door vier mensen die nog nooit een instrument in handen hadden gehad en dat is ook wel te horen. Zelfs met het tekstvel erbij valt er niets te maken van het gebrabbel van zangeres China Burg al zijn nummers als Helen Forsdale en Puerto Rican Ghost wel bijna een soort van mooi. Bijna. De beste band op deze verzamelaar is zondermeer D.N.A., en dit komt vooral door een lekker venijnig zoemend keyboardje en het bruuske getimmer van drumster Ikue Mori. Werkelijk een schitterende afsluiter van deze magistrale bak herrie. Deze compilatie doet Sonic Youth klinken als Foreigner. Het meest bijzondere eraan is wel dat ie gecureerd en geproduceerd is door niemand minder dan Brian Eno.

Zo, dat was ‘m weer voor deze week. De plaatjes gaan vooralsnog niet naar de opslag maar ik ben wel van plan binnenkort wat ruimte te maken in de platenkast. Die is immers nijpend, er komt binnenkort weer een leuke platenbeurs aan en ik denk eigenlijk dat mijn platencollectie ook wel heel goed zonder Pilot of The Stampeders kan.


zondag 23 november 2025

“Hebben jullie al gemoshpit?”

 

Het was een drukke werkweek. Vier dagdiensten achter elkaar, dat gaat je niet in de spreekwoordelijke kouwe kleren zitten. Het plaatjes draaien is dan ook tot een minimum beperkt gebleven. Derhalve:

Als we de klaphoes van deze plaat uit 1969 openslaan zien we een zwartwit-foto van vier ernstig kijkende figuren (twee mannen, twee vrouwen) in lange gewaden waarvan er één een hooivork in handen heeft. De muziek is zwaarmoedige psychedelische rock met duistere, apocalyptische teksten (“there is no question that there will be peace on earth, but will man be there to enjoy it?”) en een hoofdrol voor omineus klinkende orgelpartijen. Dit moeten toch wel leden van een of andere enge hippie-sekte zijn? Nou, nee dus. Music Emporium was de band van een zekere William ‘Casey’ Cosby, een accordeon-virtuoos die twee jaar eerder een plaat met accordeon-muziek had uitgebracht. Die plaat ziet U afgebeeld staan bovenaan dit blogje. Hij was echter ook een groot liefhebber van bands als Jefferson Airplane, The Doors en Iron Butterfly en vooral Love’s meesterwerk Forever Changes en wilde ook zoiets maken. Als je accordeon kan spelen dan moet zo’n orgel ook wel lukken, toch? Het zou dus makkelijk zijn om dit gezelschap af te doen als een stelletje wannabees maar daar zou je dit werkje schromelijk mee tekort doen want zonder dollen, deze plaat is dus echt fantastisch. Wat deze plaat naast de reeds genoemde elementen zo bijzonder maakt zijn het retestrakke drumwerk van Ginger Baker-fan Dora Wahl en de prachtige samenzang van Cosby en bassiste Carolyn Lee, die beiden naar dezelfde school gingen als Richard en Karen Carpenter (The Carpenters dus) en daar ook wat zangtips van hebben meegekregen. Een bijzonder allegaartje aan invloeden dus. Mocht je maar één obscure psychedelische sixtiesplaat in je collectie willen hebben, laat het dan deze zijn.

Het maakt eigenlijk niet uit welke ouwe plaat van ZZ Top je uit de kast trekt. Alles wat ze in de jaren 70 hebben uitgebracht is geweldig. Maar deze bevat natuurlijk klassiekers als Waitin’ For The Bus, Jesus Just Left Chicago, Beer Drinkers & Hell Raisers (ooit gecoverd door Motörhead), Move Me On Down The Line en de ranzig ronkende bordeelrocker La Grange (“ah haw haw haw”), ooit een vaste waarde op de Bar American-zaterdagavond.

Maar als ik na zo’n drukke werkdag ’s avonds op de bank zit heb ik niet altijd zin in muziek. Teveel prikkels. En van TV word ik ook niet per sé heel blij. Gelukkig zijn er boeken.

Ik had een aantal goeie recensies gelezen over dit boek van een opkomende, jonge horrorschrijver en het onderwerp (cryptozoölogie) sprak me ook erg aan, niet in het minst omdat er vergelijkingen werden gemaakt met de grote H.P. Lovecraft. Kijk, dan heb je me hoor. In Road Seven is onze verteller Brian Schutt, een student-op-leeftijd die aan chronische hoofdpijn lijdt en zijn leven een beetje aan het vergooien is. Hij reageert op een online advertentie van een zekere Mark Sandoval, zelfverklaard cryptozoöloog en ufoloog die beroemd is geworden door een boek over zijn ontvoering door buitenaardse wezens. Deze Sandoval zoekt een assistent om hem te vergezellen naar Hvildarland, een fictief eilandje naast IJsland waar een heuse unicorn gesignaleerd zou zijn. Door diverse verwikkelingen in het boek komen we erachter dat Brian’s hoofdpijnen worden veroorzaakt door een hersentumor, en leert een lange flashback ons dat die Mark Sandoval niet helemaal is wie hij blijkt te zijn. We volgen dus vooral de wederwaardigheden van twee zwaar getroebleerde mannen. Je zou haast vergeten dat het ook nog een horrorboek is. Die horror speelt zich voor het grootste gedeelte op de achtergrond af en wordt ook nog eens waargenomen door twee onbetrouwbare vertellers dus klopt het allemaal wel wat hier wel of niet gebeurt? Nou, beste lezer van dit blog, die horror is er en hij liegt er niet om. Meer erover zeggen zou zonde zijn. Ik ga zeker meer van deze Keith Rosson lezen.

Hierna begon ik in een boekje waarin een groepje vervelende tieners zich gelijk in hoofdstuk 1 al volkomen te buiten gaat aan drugs, geweld en schuttingtaal en zich hierbij profileert als Teenage Vampire Sluts. En zo zijn ze geworden omdat ze hun ouders stom vinden. Of iets van die strekking denk ik want ik heb het al snel terzijde gelegd. Ik word te oud voor dit soort puberale onzin, en een heel boek vol trek ik onder geen beding. Ik zal U de titel en de auteur verder besparen.

Want horror, dat moet je doseren. En dat lukt aardig in deze Zwitserse thriller, waarin het allemaal draait om een serie pakketjes. Met daarop een postzegel. Een postzegel van mensenvlees weltevrstaan. En dat is nog maar het begin. Ik denk bij Zwitserland altijd aan dingen als besneeuwde bergtoppen, kaas, horloges en neutrale bankrekeningen. Dit inzicht deelde ik ook met vrouwlief, die er als de kippen bij was om dit idyllische beeld te ontkrachten. “Neenee”, zei ze stellig, gevolgd door een verhandeling over het CERN, de deeltjesversneller die zich daar bevindt en de portalen naar allerlei helse dimensies aldaar en… OK… goed… maar in ieder geval ook zonder deze kennis zal ik mijn beeld over Zwitserland een beetje moeten bijstellen. Want dit boek is seriously fucked up, en niet alleen door de gruwelijkheden en het sadisme waar de moordenaar in dit boek zich schuldig aan maakt. Inspecteur Ana Bartomeu die dit allemaal moet oplossen was ooit het mooiste meisje van de klas maar is zich sinds haar vechtscheiding flink te buiten gegaan aan drank en junkfood en heeft hierdoor bij haar collega’s de koosnaam ‘Annie’ gekregen. Naar Annie Wilkes uit Stephen King´s Misery, waar ze qua uiterlijk nu dus nogal mee overeen schijnt te komen. En ook qua werkwijze want aan opereren binnen de lijntjes doet ze niet. Eigenlijk typeert die omschrijving dit boek ook wel een beetje, want een sterke maag is wel een vereiste. Auteur Nicolas Feuz schijnt internationaal nogal hoog aangeschreven te staan vanwege zijn thrillers maar zover ik heb kunnen zien is dit vooralsnog het enige boek van hem dat in het Nederlands is vertaald.

En toen zaten de vier werkdagen erop en konden we weer met zijn allen (ondergetekende, vrouwlief en bonuszoon) op stap. Te beginnen met de nieuwste editie van Koolhoven’s Keuze in het plaatselijke filmhuis.

De filmcolleges met Martin Koolhoven zijn altijd goed bestede avonden. Het thema van vanavond is Movie Bombs oftewel filmflops en de bijbehorende keuzefilm is Blade Runner: Final Cut. Nooit geweten dat Blade Runner in eerste instantie zo geflopt was. Een film hoeft dan ook geen slechte film te zijn om te floppen. Nu komen dat soort films natuurlijk wel voorbij tijdens dit college. Niets of niemand zal mij er ooit toe kunnen bewegen om films als Sextette, Howard The Duck of De Zeemeerman vrijwillig te gaan bekijken. Maar met Citizen Kane of The Thing is toch weinig mis, en zodra ik de kans zie ga ik zeker William Friedkin’s Sorcerer kijken. Die had ik eigenlijk allang bekeken moeten hebben aangezien de soundtrack van Tangerine Dream hier wel in de kast staat. Anyway, zoals gezegd, de avond werd afgesloten met Blade Runner, en dat blijft ook na meerdere kijkbeurten een absoluut meesterwerk.

En toen ging ik zelf nog even rockend het weekend in. Op vrijdag speelden Tankzilla en Money & The Man in het plaatselijke poppodium. Tankzilla is die andere band van Peter Pan Speedrock’s Peter van Elderen. En ook deze band is hard maar wat basaler (ze zijn tenslotte maar met z’n tweeën) en ook trager en zompiger. Wat meer Melvins dan Motörhead zeg maar. Lekker hoor. De tweede band van de avond was zoals gezegd Money & The Man en die zag ik enige tijd geleden in het voorprogramma van de Gene Simmons Band. Ik kwam natuurlijk vooral om een van mijn jeugdhelden te zien dus dat hele voorprogramma zou me de spreekwoordelijke worst wezen. Ik was echter nogal verbaasd over hoe ontzettend goed het bleek te zijn. Furieuze powertrio-rock in de lijn van Hendrix, Cream, Mountain en Blue Cheer, gebracht met een ronduit tomeloze energie. Wat een geweldige band is dit! En het blijft jammer dat de gemiddelde Goesenaar dit niet lijkt te interesseren want de zaal was maar karig gevuld. Goes was ooit een punk-, rock- en metalmekka maar lijkt het al een tijdje kwijt te zijn. Waar dit aan ligt? Ik heb daar wel zo m’n ideeën over maar daar zou een blogje op zich voor nodig zijn en daar heb ik eigenlijk niet zo’n zin in. Wat in ieder geval niet helpt is als ik nog even wil gaan naborrelen in de stad, en dat in het enige nog min of meer fatsoenlijke café een of andere DJ Top 40-hitjes aan elkaar staat te mixen. Anticlimax! Ik hoop dat het ooit nog goed komt met Goes. En dat ik dat nog mag meemaken. Eén ding is zeker, aan het plaatselijke poppodium ligt het niet.

Nee, dan heeft Middelburg het beter voor elkaar, want daar was afgelopen zaterdag de eerste editie van BLEGHFEST een feit en die was prima bezocht. Al 250 kaarten in de voorverkoop hoorde ik in de wandelgangen. BLEGH is een initiatief van twee jongemannen uit Middelburg die het jammer vinden dat het roemruchte hardrock-café Bar American niet meer bestaat en onder het mom van Make Middelburg Metal Again het op zich genomen hebben metal-avonden te organiseren in Café ’t Fust. Erg leuke avonden zijn dit kan ik U vertellen. En nu hebben de heren dus hun eigen festival in De Spot te Middelburg. Het piepjonge Inherited heb ik de afgelopen twee jaar op zo’n beetje ieder metalgerelateerd evenement gezien. Hun hiphopperige thrash gelardeerd met veel fucks zet aardig de toon. De tweede band My Diligence is de verrassing van de avond aangezien dit niet echt een typische metalband is. Hoewel met momenten heavy klinkt het in z’n geheel meer als sferische postrock die mij persoonlijk doet denken aan bands als Junius en Codeine. Interessant bandje. Met de derde band Terradown heb ik met m’n ouwe bandje Harbour Of Souls wel eens samen opgetreden. Althans, dat vertelde onze zanger Martin me maar ik moet bekennen dat ik me daar niks van kan herinneren. Ondanks wat geluidsperikelen blijkt dit best een goeie band te zijn, die qua sound vanavond het meest in de buurt komt van de traditionele heavy metal waarmee ik ben opgegroeid. Met een zanger die voor een mooi moment van taalverrijking zorgt als hij vraagt of we al hebben ‘gemoshpit’. Nooit geweten dat moshpitten een werkwoord is maar bij deze dus (ik moshpit/zij moshpitten/wij hebben gemoshpit). De vierde band Changing Tides zie ik vanavond voor de derde keer en eerlijk is eerlijk, hier openbaart zich de generatiekloof. De band heeft een sympathieke uitstraling en het zijn prima muzikanten maar ik kan er geen touw aan vastknopen. De breakdowns en tempowisselingen in hun metalcore voelen voor mij compleet random aan en ik zou dit thuis nooit opzetten. Toch zetten de heren een energieke show neer en krijgen ze het publiek goed mee. Afsluiter Cobra The Impaler zie ik vandaag voor de tweede keer en dit is zondermeer één van de betere bands in de Benelux momenteel. Qua sound zou ik ze ergens in de buurt van Mastodon plaatsen maar dan aangevuld met een gezonde dosis Alice In Chains. Dat meen ik er in te horen althans. Erg tof dat ze deze band als headliner hebben weten te strikken voor deze eerste editie. Al het bovenstaande wordt overigens vakkundig aan elkaar gebabbeld door mede-organisator Owen Aza Glansdorp die zich op een podium dusdanig thuis lijkt te voelen dat ik me afvraag of die ook niet eens in een bandje moet. Wellicht iets voor BLEGHFEST 2? Want die moet er natuurlijk wel komen na deze geslaagde editie. Ik zal er zeker bij zijn.

En met een bescheiden kater maar wel veel positieve energie van gisteren sluit ik dit blogje nu af. Omdat hij vorige week geslaagd is voor zijn rijbewijs mag bonuszoonlief vanavond het menu bepalen. Het zal wel iets heel ongezonds gaan worden.


zaterdag 15 november 2025

De wereld staat in brand dus laten we plaatjes draaien

 

Dan heb ik zoveel blogruimte en dan maak ik er maar geen gebruik van? Best zonde, toch? Eigenlijk had ik een hele inleiding geschreven met wat persoonlijke meningen over van alles en nog wat maar die heb ik toch maar in de prullenbak gekieperd. Ja, de wereld staat in brand. Er is overal oorlog. En dat wordt voorlopig niet beter, integendeel. En iedereen heeft daar meningen over. Stomme meningen vaak vind ik maar het ontbreekt me aan de zin of energie om de discussie hierover aan te gaan. En dan zijn Ozzy en Ace Frehley ook nog dood. En onze mooie rooie kater Milo eergisteren. Soms zijn dingen gewoon klote, ’t is niet anders.

Goed, gaan we het allemaal niet over hebben. Ik ga vanaf nu proberen dit blogje wekelijks te vullen met mijn culturele wederwaardigheden. Deze keer te beginnen met de plaatjes die ik de afgelopen week gedraaid heb.

Nee, natuurlijk is dit niet de Nederlandse Hydra van Als Het Gras Twee Kontjes Hoog Is. Waar zie je me voor aan zeg? Dit is de in 1974 uitgebrachte debuutplaat van een southern rock band uit Atlanta, Georgia. Stevige rock met van die fijne gitaarharmonieën die zo typerend zijn voor dit genre, alsook soul-invloeden, een zanger die klinkt als Glenn Hughes en hier en daar opgeleukt met een pingelend pianootje en een trompetje. Door laatstgenoemde elementen doet het ook allemaal nogal gedateerd aan maar dat vind ik persoonlijk ook wel een beetje de charme van dit soort muziek. Mensen die graag naar (laten we zeggen) Molly Hatchet, Lynyrd Skynyrd, Bad Company of Mother’s Finest luisteren (of een hedendaagse band als DeWolff) zouden best wat plezier kunnen beleven aan dit plaatje.

Ex-Hawkwind-bassist Lemmy had net de naam van zijn nieuwe band Bastard veranderd in Motörhead toen ze dit spulletje opnamen. De platenmaatschappij vond het maar niks en legde het op de plank, om het vervolgens alsnog uit te brengen toen Motörhead naam begon te maken. Nee, de hardste band ter wereld is het nog niet, deze oerversie met gitarist Larry Wallis. Naar verluidt wilde Lemmy (die hier nog niet zoveel schuurpapier op zijn strot heeft) een band a la MC5 oprichten en zo klinken ze op deze plaat ook wel een beetje, als een gezellig rammelende garagerockband. Larry Wallis nam van zijn ouwe bandje Pink Fairies het nummer City Kids mee en Lemmy van zijn oude werkgever Hawkwind de songs Motorhead en Lost Johnny. Ook wordt het oude Motown-hitje Leaving Here afgestoft en van een rock-arrangement voorzien (al sluit ik niet uit dat Motörhead hun versie wellicht baseerde op die van garagerockers The Birds). Toen Larry Wallis het veld moest ruimen voor Fast Eddie Clarke werd het tempo en het energielevel aanzienlijk opgeschroefd natuurlijk maar toch heb ik er wel een zwak voor, deze primitieve versie van wat later één van de invloedrijkste bands ooit zou worden.

Ik draai ‘m niet zo vaak, deze tweede van Van Halen, Ik weet eigenlijk niet goed waarom. Wellicht omdat er weinig op kan tegen dat magistrale debuut. En omdat er een paar dingen op staan die ik een beetje als vullertjes ervaar. Maar de nummers die wel goed zijn (Dance The Night Away, Light Up The Sky, D.O.A.), die zijn dan ook wel weer idioot goed en ach, laten we wel wezen, een beetje mindere band zou een moord doen voor de vullertjes van Van Halen. Al met al toch een fijn plaatje, en de foto op de binnenhoes van David Lee Roth met z’n poot in het gips is een komisch hoogtepunt.

Ook gitaargeweld maar dan van een heel andere orde is deze debuutplaat van freejazz-gitarist Sonny Sharrock. Onder rudimentaire en op het eerste gehoor ongestructureerde begeleiding van drums, bas, piano en een enkele verdwaalde toeter rammelt, schuurt en pingelt meneer Sharrock op zijn gitaar terwijl zijn vrouw Linda daar als een op hol geslagen banshee grotendeels woordloos overheen huilt, krijst, gilt en kwinkeleert. Ik kan er zelf niet goed de vinger op leggen maar ik kan met momenten erg genieten van een drukke geluidenbrei als dit. In het echte leven tref ik maar zeer zelden mensen die mijn liefde voor dit soort avantgardistische herrie delen maar online kom ik wel eens een medestander tegen. Op een muziekforum dat ik regelmatig bezoek zei iemand ooit dat hij niet van liedjes met teksten hield want (en ik citeer): “Muziek die mij vertelt hoe ik mij moet voelen vind ik klef”. Zo rigide sta ik er zelf niet in (The Beatles en Hüsker Dü zijn heilig!) maar als ik deze plaat beluister, dan begrijp ik dat sentiment wel een beetje. Hetgeen niet wegneemt dat het beste en laatste ‘nummer’ van de plaat getiteld Portrait Of Linda In Three Colors, All Black wel degelijk iets bij mij teweegbrengt dat je ontroering zou kunnen noemen.

Nee, ik ben nooit een punker geweest. Ik was een hardrocker en punk en hardrock, dat waren twee verschillende werelden. Hardrockers vonden punkers amuzikale onbenullen, punkers vonden hardrock commerciële rotzooi. En toch vond ik punk altijd leuk. Mijn beste vriend’s oudere zus en haar vriend waren punk. Samen met hen zagen we op het achterplaatsje van Podium ’t Beest de lokale band D-Control en waren daar behoorlijk van onder de indruk. De flarden GBH, Attak en Discharge die ik wel eens hoorde verschilden niet zo heel erg van wat Venom of Metallica deden. Van mijn 15e tot mijn 18e woonde ik in een jongenstehuis in Vlissingen en raakte daar bevriend met twee punkers die daar ook woonachtig waren. Ondertussen vonden er natuurlijk allerlei muzikale ontwikkelingen plaats die ervoor zorgden dat punkers en hardrockers hun verschillen deels bijlegden en elkaar zelfs een beetje gingen opzoeken. Een punker ben ik desondanks nooit geworden maar ik kan wel zeggen dat ik er een geschiedenis mee heb, met punk. Het cassettebandje met bovenstaande verzamelaar (met op de andere kant deel 2) dat ik van één van mijn punkende huisgenoten kreeg is daar onderdeel van. Grijsgedraaid heb ik dat ding, voor zover je cassettebandjes grijs kunt draaien natuurlijk. Blij dat ik ‘m inmiddels op vinyl heb. Ik heb later zelfs nog een poosje in een punkband gezeten maar dat is een verhaal voor een andere keer.

Eerlijk is eerlijk, ik was niet gelijk om toen ik deze toch best wel legendarische band voor het eerst hoorde. The 13th Floor Elevators was de band van het tragische genie Roky Erickson. Hun main claim to fame is dat ze bekend staan als pioniers van de psychedelische rock. De titel van de plaat (The Psychedelic Sounds of...) geeft het ook wel een beetje weg natuurlijk. Nu moet je je in dit geval niet teveel voorstellen van die zogeheten psychedelica. Verwacht geen etherische soundscapes van 20 minuten. The 13th Floor Elevators klinken als een schel en ielig geproduceerde combi van rammelende surfgitaren, garagerock en een beetje folk. Met in vrijwel ieder nummer het handelsmerk van deze band, het karakteristieke plopperdeplop-geluid van de electric jug, bespeeld door Tommy Hall. Knap irritant zo op het eerste gehoor maar om het eens op zijn Engels te zeggen, it grows on you. Deze muziek heeft iets waardoor het je op den duur toch pakt en niet meer loslaat. Maar wat dat nou is? De hoorbare snik in de ietwat onvaste zang van dhr. Erickson? Het feit dat de songs op zich toch eigenlijk best wel goed zijn? Wat het ook is, inmiddels zet ik deze plaat met enige regelmaat op en dat doe ik dan voor mijn plezier. Tsja, zo gaan die dingen…

Zoals ik ergens hierboven al ergens schreef kan ik een mopje jazz op zijn tijd erg waarderen. Jazzrock of fusion is dan weer een wat lastiger genre omdat dit vaak de neiging heeft te ontaarden in zielloze borrelnotenmuzak. En met gitaarvirtuozen heb ik over het algemeen ook niet zoveel. Dan heb ik het natuurlijk niet over (laten we zeggen) een Eddie van Halen of een Robert Fripp maar wat de Yngwie Malmsteens en Joe Satrianis van deze wereld en hun vele volgelingen doen, hoe knap het vaak ook is, ik vind het doodvermoeiend om naar te luisteren. Allan Holdsworth is een uitzondering. Allan Holdsworth was iemand die tijdens zijn leven nooit veel commercieel succes gekend heeft maar vooral erg gewaardeerd werd door medemuzikanten. De reeds genoemde Eddie van Halen was een groot bewonderaar van deze man, om U maar een idee te geven. En ook ik mag hier erg graag naar luisteren. Het is zondermeer virtuoos wat deze man allemaal doet, hoe hij zijn gitaar kan laten ronken als een saxofoon en dat soort dingen, maar het verwordt nooit tot hol spierballenvertoon. De uiterst geraffineerde arrangementen en de uit duizenden herkenbare stijl van Holdsworth ervaar ik als een soort suikerbombardement voor de oren en de heerlijk melancholische titeltrack van deze mini-LP is één van mijn favoriete nummers aller tijden.

Waar ik verder deze week blij van werd is dat het beste festival ter wereld, Roadburn dus, weer wat nieuwe namen heeft bekendgemaakt voor de aankomende editie in 2026. Erg blij met Inter Arma, Kowloon Walled City, Maruja, Milkweed, Prostitute, Slift en Warning. Ook Mandy, Indiana staan weer aangekondigd. Die zag ik in 2022 en bij het derde nummer besloot ik dat het op dat moment niet aan mij besteed was maar sindsdien heb ik hun eerste langspeler gehoord en denk ik dat ik ze misschien toch maar een tweede kans moet geven. En ik moet zeggen dat ik het knap vind dat het ze gelukt is om horror-hiphopper Billy Woods te strikken, al vind ik zijn muziek met momenten knap lastig om door te komen.

Het andere hoogtepunt deze week was dat bonuszoon zijn rijbewijs heeft gehaald. Apetrots op deze jongen en aangezien vrouwlief en ondergetekende allebei beschikken over een auto voorzie ik binnenkort grote drukte op onze oprit. Gelukkig is die best groot.

En dan was er ook nog beeldende kunst. Enige tijd geleden werd mijn schoonvader 80 en zijn we met de hele schoonfamilie gaan workshoppen bij de Wine Art Gallery in Roosendaal. En dit was erg gaaf om te doen. Komt behoorlijk wat verf bij kijken maar vorige week waren de schilderijen eindelijk droog en konden ze opgehaald worden. De struisvogel bovenaan dit blogje die “are you tokkin’ to me?!” zegt is het werk van mijn vrouw. Mooi geworden hè? En hieronder ziet U mijn creatie, een heuse alien, afkomstig van een roze planeet met een poepbruine Sarurnus-ring. Blijft de vraag waar we deze werkjes moeten gaan hangen. Ons huis is al zo vol.

Goed, dat was ‘m even voor deze week. Volgende week moet ik weer heel veel dagdiensten draaien dus van plaatjes draaien zal niet veel komen maar daar staat tegenover dat er ook drie culturele evenementen op de planning staan. Tot dan wellicht!

 


donderdag 13 november 2025

Milo †

 


Goed. Ik had me eigenlijk voorgenomen om wat vaker gebruik te gaan maken van deze blogspace. Een soort wekelijkse update zeg maar. Had al een hele lap tekst gereed staan.

Maar vanochtend tijdens een training van mijn werk pakte ik bij de koffiebreak mijn telefoon en bleek ik een gemist gesprek te hebben van een onbekend nummer. En een voicemail. Van de dierenambulance. Of ik even terug wilde bellen.

Dat kon onmogelijk iets goeds zijn. Onze rode kater Milo was gisterenavond niet thuis gekomen. Nu deed ie dat wel eens vaker maar toch, ik had er geen fijn gevoel bij. Terecht, zo zou blijken. Eén of andere onverlaat had 'm aangereden. Milo is niet meer. Verdomme.

Milo, die onze iedere ochtend spinnend begroette. En dan z'n pootje op je handen legde omdat ie geaaid wilde worden.

Milo, die soms de slaapkamer niet op mocht omdat we er vroeg uit moesten en echt even onze nachtrust nodig hadden, en dan uit protest z'n drukje deed vóór de kattebak in plaats van erin. Expres.

Milo, die al een aardig beginnetje had gemaakt met het eraf pellen van dat leuke behangetje op onze slaapkamer.

Milo, die soms een kadootje meenam. Een spreeuw, een vleermuis, een complete duif. Daar zaten we natuurlijk helemaal niet op te wachten maar ach, dat is nu eenmaal wat ze doen.

Milo, die zo mooi kon poseren voor de foto, zie boven.

En Milo die 's avonds altijd even kwam kroelen op de bank om zich comfortabel bij een van ons te nestelen waardoor we eigenlijk niet naar bed konden.

Die is er niet meer. Ik ben verdrietig. En boos ook. Maar vooral verdrietig.

Gelukkig is z'n zus Freekje er nog maar hoe moeten we dit aan haar uitleggen? Ze is gelukkig wat minder onbesuisd dan haar broer dus de kans dat ze wordt aangereden is wellicht wat minder groot. Hopen we. Ja, we wonen leuk maar er is ook veel verkeer dus in dat opzicht is het misschien niet de meest geschikte buurt voor buitenkatten. 


Goed, ik hou het normaliter graag netjes op dit blog maar dat lukt me vandaag even niet. Het is gewoon een grote kutzooi. 

Over lichaamssappen en de beste muziek van het jaar

  Goed, op de boekensite Goodreads zat ik dus een beetje te grasduinen door een lijst getiteld  Quality Dark Fiction en daarin kwam ik onde...