Al reeds op jonge leeftijd ontdekte ik de geneugten van kunst en cultuur. Muziek, films en boeken dus. En als nerd op leeftijd heb ik inmiddels ook aardig wat verzameld. LP’s en CD’s natuurlijk. DVD’s en blu-rays. En boeken. Onbeschoft veel boeken. En die boeken, dat is inmiddels best een probleem geworden. Toen we dit huis kochten hadden we al helemaal uitgekiend dat we een boekenkast tot aan het plafond wilden. En die kwam er ook maar mooi dat onze gezamenlijke verzamelingen er toch niet in pasten. Niks aan te doen, dan gaan er maar een paar boeken naar zolder. Inmiddels zijn we een paar jaar verder en omdat we af en toe wel eens wat anders willen qua inrichting hebben de boeken in de kast deels plaatsgemaakt voor dingen als planten, kunst en fotolijstjes. Nog meer boeken naar zolder dus. En die zolder, die dreigt nu een beetje dicht te slibben. Ik kon het niet meer aanzien en heb, echt superburgerlijk, een opslagbox gehuurd.
Natuurlijk, ik hoor wat U zegt, wat moet je met al die
boeken? Ik sluit niet uit dat ik er nog wel eens een paar weg ga doen maar daar
wil ik dan wel een weloverwogen keuze in maken. Dus tot die tijd gaan ze naar de
opslagbox. En omdat ik voor mijn verjaardag die nieuwste e-reader met allerlei
handige snufjes heb gekregen staat het kopen van echte boeken ook op een laag
pitje. Wat overigens niet wil zeggen dat ik helemaal geen boeken meer koop. Zo
kwam ik laatst dit tegen:
Een verzamelbundel met 34 verhalen die zich afspelen in het universum van Stephen King’s The Stand. Met bijdragen van schrijvers als o.a Joe R. Lansdale, Poppy Z, Brite en S.A. Cosby. Ja hallo, ik ben ook maar een mens! Het universum van The Stand wordt op diverse manieren aangevlogen. Zo volgen we in Tim Lebbon’s Grace bijvoorbeeld de bemanning van een space shuttle die de aarde onder zich zien afsterven en zien we in Catriona Ward’s The African Painted Dog de wereld door de ogen van een Afrikaanse wilde hond. Ik ben er nog lang niet doorheen en dat is ook niet de bedoeling. Korte verhalen zijn een soort kleine kadootjes. Ik ga hier de komende tijd nog veel plezier aan beleven.
Overigens heb ik nog veel meer plaatjes dan boeken maar die
zijn plat en nemen dus minder plaats in. Een kleine blik op het gedraaide van
afgelopen week.
Mijn toenmalige lijfblad Aardschok deed er nogal schamper over, toen Rush in 1982 met deze plaat kwam. Want was dit nog wel hardrock? Veel te veel keyboards en af en toe klonk Rush bijna als The Police. Hè gatverdamme toch! Zelf heb ik er niet zo’n probleem mee, met deze Signals. Dat drummer Neil Peart in z’n vrije tijd wel eens een mopje reggae opzette was op de vorige twee platen ook al duidelijk te horen. Rush was een band die de tijdgeest altijd haarscherp aanvoelde. Ooit begonnen als een soort aseksueel neefje van Led Zeppelin maar met de komst van drummer en tekstschrijver Neil Peart ontwikkelde hun muziek zich gaandeweg steeds meer richting symfonische rock. Van punk moest Rush nooit iets hebben, zoals ze in interviews duidelijk lieten blijken, maar de bands die daarna kwamen zouden wel een inspiratiebron vormen voor Rush in de jaren 80. The Police inderdaad maar ook U2, Simple Minds, Talk Talk, Ultravox, noem maar op. Die invloed is zeker te horen. Kortere nummers met een gestaag toenemende rol voor keyboards, maar In mijn oren rockt deze plaat nog steeds als een malle en is het gewoon de logische opvolger van het magistrale Moving Pictures. Eerlijk is eerlijk, op zeker moment zou ik Rush wel degelijk wat uit het oog verliezen maar dat zou nog een paar plaatjes duren.
Diezelfde Aardschok was een jaar daarvoor wel zeer te spreken over deze compilatie. Sterker nog, dit was de beste compilatie ooit verschenen, aldus de Aardschok. En wel omdat dit er één van Amerikaanse makelij was. Een enkele uitzondering daargelaten (Riot, The Rods, Cirith Ungol) deden Amerikanen niet aan heavy metal. Natuurlijk niets ten nadele van Van Halen of Y&T maar bij Amerikaanse hardrock dacht men toch vooral aan zoetsappige AOR-bands als Touch en Shooting Star. Dus dat een zekere Mike Varney erin was geslaagd om een complete LP te vullen met heuse Amerikaanse heavy metal was nogal een dingetje. Het andere waarmee deze plaat zich onderscheidde was dat de nadruk lag op virtuoos, flitsend gitaarwerk. Gitaarsolo’s dus. Heel veel gitaarsolo’s. Tsja, toen kon men natuurlijk nog niet weten dat er ondergronds al een hele generatie piepjonge bands zich in hun oefenruimtes zaten te prepareren voor de Amerikaanse heavy metal-hausse die krap twee jaar later zou volgen. Piepjonge bands die gitaarsolo’s en virtuositeit helemaal niet zo belangrijk vonden en een flinke dosis punkinvloeden in hun muziek zouden stoppen. Ja, naar huidige metal-maatstaven gezien klinkt deze plaat behoorlijk gedateerd, ook door de wat doffe productie. Openingstrack U.S. Metal van de band Chumbi zet wat dat betreft wel de toon, met zang die zo hoog is dat een gemiddelde hond er van in de stress zou schieten. Hetgeen niet wegneemt dat er ook best toffe dingen op staan. Outta Line van Whizkey-Stik bijvoorbeeld had zo op een Deep Purple-plaat gekund. Beste nummer van de plaat is het instrumentaaltje Code 3 van een zekere Lyle Workman, spierballenvertoon met razendsnel gitaarwerk maar smaakvol gedaan. Dit is (naast The Rods die hier ook vertegenwoordigd zijn) ook de enige artiest op deze verzamelaar die later nog iets van betekenis heeft gedaan. Hij bracht twee platen uit met de AOR-band Bourgeois Tagg, zat in de begeleidingsband van Frank Black (ja inderdaad, die van de Pixies), werkte met o.a. Todd Rundgren, Sting, Beck en onze eigen Ilse de Lange en verdient de kost met het maken van filmmuziek. Wat deze verzamelaar betreft, er zouden nog twee delen volgen. Die hier ook allebei in de kast staan. Wellicht komen die ook nog eens voorbij op dit blogje.
And now for something completely different. Ergens halverwege de jaren 90 barstte de Easy Tune-rage over Nederland los. Een rage die gelukkig snel voorbij was want een beetje flauw was het natuurlijk allemaal wel. Kennelijk was de term een reactie op de veelal ‘kille’ house-muziek uit die tijd en werd er cocktailjazz en andere borrelnoten-muziek mee bedoeld die in de ramsj-bakken te vinden was. En die dan op speciale feestjes gedraaid werd. Het was een gebeuren waarin mij een beetje teveel ironisch geknipoogd werd maar eerlijk is eerlijk, er kwam af en toe wel interessante muziek voorbij. Sergio Mendes was bijvoorbeeld een naam die wel eens genoemd werd in die kringen. Daar had ik in het radioprogramma van Henk Westbroek wel eens een borrelnotenversie van With a Little Help From My Friends van voorbij horen komen en dat klonk eigenlijk best grappig. In een opwelling kocht ik bij een plaatselijke tweedehandswinkel de Greatest Hits van Sergio Mendes & Brasil ’66 en toen ik thuis de plaat opzette ging er een wereld voor me open. Wat een prachtige muziek! Ik ben vervolgens heel veel van Sergio Mendes gaan kopen. Om er vervolgens ook weer een hoop van weg te doen want bijna alles wat hij na de jaren 60 heeft uitgebracht bleek tamelijk verschrikkelijk te zijn maar die platen met Brasil ’66, die zijn en blijven fantastisch. Het bracht me ook op het spoor van andere bands en artiesten uit de wonderlijke wereld van de Braziliaanse muziek. Antônio Carlos Jobim, Joāo Gilberto, Novos Baianos, Joyce, ik kan wel zeggen dat ik een tijdje een Brazilië-obsessie gehad heb. Met dank aan Sergio Mendes & Brasil ‘66. Jaja, het hoeft niet altijd hard te zijn.
Waarvan akte want sorry, beste metal- en punkvrienden maar Steely Dan, dat vind ik dus serieus één van de beste bands die ooit op aarde rondgelopen heeft. Daar mag je m’n vader de schuld van geven, die heeft me er ooit mee aangestoken. Ik heb al hun ouwe werk, van Can’t Buy a Thrill t/m Gaucho en het maakt eigenlijk niet uit welke van van deze zeven platen je uit de kast pakt. Alleen maar goeie nummers! Deze opent trouwens wel met een voor Steely Dan-begrippen stevige rocker maar ik heb wel eens ergens gelezen dat ze met Black Friday eigenlijk de platte boogie-rock van bands als Foghat wilden parodiëren. Want het waren een stelletje lolbroeken hoor, die mannen van Steely Dan. Ze zijn vernoemd naar een dildo uit een William Burroughs-boek, ik bedoel maar. En ook hun teksten waren niet gespeend van humor, zij het van het zwartgallige soort. Ik weet niet in wat voor bui Donald Fagen was toen hij Any World (That I’m Welcome To) schreef maar de goede man lijkt wat misantropische kantjes in zich te herbergen. Maar goed, het gaat natuurlijk om de muziek en die is prachtig. Mensen, doe jezelf een plezier en verdiep jezelf eens in het oeuvre van Steely Dan. Het verrijkt je leven, echt!
En aangezien m’n heavy metal-credentials nu toch al naar de gallemiezen zijn kan een lekker mopje country er ook nog wel bij. Alhoewel, goed beschouwd is dit natuurlijk country-rock maar zodra het tempo omhoog gaat en ze beginnen te ‘rocken’ verslapt m’n aandacht. Het gaat bij deze plaat echt om de ballads. Hearts On Fire, $1000 Wedding, Love Hurts, In My Hour Of Darkness, met zo’n lekker huilende pedal steel en die prachtige samenzang van Gram met Emmylou Harris, héérlijk!
Maar nu is het even genoeg met al die zoetgevooisde klanken. Ik zei hierboven al ergens dat muziek voor mij niet per sé hard hoeft te zijn. Nou, het hoeft wat mij betreft ook niet sé mooi te zijn. En deze no wave-compilatie is allesbehalve mooi. Vier nummers van evenzovele bands. De Contortions (ook wel bekend als James Chance & The Contortions) openen met het toepasselijk getitelde Dish It Out. Ronduit oerlelijke, dissonante, door krijsende sax en stuwende baslijnen gedomineerde wittemannenlawaaifunk die op zijn eigen manier wel groovend is maar waar je alleen maar heel raar op kunt dansen. Iets dat nog eens benadrukt wordt door hun cover van James Brown’s I Can’t Stand Myself. Teenage Jesus & The Jerks is de band van Lydia Lunch en die spelen een soort van rammelende grindcore-blues. Het instrumentale Red Alert vind ik eigenlijk het beste nummer maar dat is jammer genoeg na een halve minuut al voorbij. Mars is deels geïmproviseerde noise-rock gespeeld door vier mensen die nog nooit een instrument in handen hadden gehad en dat is ook wel te horen. Zelfs met het tekstvel erbij valt er niets te maken van het gebrabbel van zangeres China Burg al zijn nummers als Helen Forsdale en Puerto Rican Ghost wel bijna een soort van mooi. Bijna. De beste band op deze verzamelaar is zondermeer D.N.A., en dit komt vooral door een lekker venijnig zoemend keyboardje en het bruuske getimmer van drumster Ikue Mori. Werkelijk een schitterende afsluiter van deze magistrale bak herrie. Deze compilatie doet Sonic Youth klinken als Foreigner. Het meest bijzondere eraan is wel dat ie gecureerd en geproduceerd is door niemand minder dan Brian Eno.
Zo, dat was ‘m weer voor deze week. De plaatjes gaan
vooralsnog niet naar de opslag maar ik ben wel van plan binnenkort wat ruimte
te maken in de platenkast. Die is immers nijpend, er komt binnenkort weer een
leuke platenbeurs aan en ik denk eigenlijk dat mijn platencollectie ook wel
heel goed zonder Pilot of The Stampeders kan.








Geen opmerkingen:
Een reactie posten