zaterdag 31 oktober 2020

Walking In The Shadow Of The Blues – wederom een Platenblogje

 

Er is weer een stapeltje vinyl op de deurmat beland dus net als de vorige keer leggen we dat natuurlijk vast in een blogje.

Of ik interesse had in de vinyllen versie van Love Of Life, vroeg iemand. Nou, zoals ik in een paar eerdere blogjes heb aangegeven vind ik Swans momenteel zo’n beetje de beste band ter wereld dus daar hoefde ik niet over na te denken. 

 

 
Gary Moore was een geweldige gitarist natuurlijk, en zowel solo als met Thin Lizzy en Colosseum II erg goed vertegenwoordigd in de kast. Maar een beetje een zuurpruim was het ook wel, althans zo kwam ie op mij altijd over, in interviews maar ook in zijn muziek. Toen ie eenmaal de blues ontdekt had (zijn minst interessante periode wat mij betreft) mopperde hij in interviews altijd dat hardrock een fout in zijn leven was die 20 jaar geduurd had. Voordat hij een succesvol solo-artiest zou worden bracht hij in 1980 met de gelegenheidsformatie G-Force deze plaat uit die mij doet afvragen waarom dit nooit een vervolg gekregen heeft want hoewel de plaat wel een paar flauwe vullertjes bevat klonk hij m.i. nooit meer zo onbevangen en speels als hier, en zijn de goeie nummers die erop staan ook echt goed. 
 
 
Toen onlangs Eddie van Halen overleed waren diverse zelfverklaarde ‘serieuze’ muziekliefhebbers er als de kippen bij om de muziek van Van Halen als ‘fout’ te bestempelen, ze in één keer de schuld te geven van alles wat in de jaren 80 ‘fout’ was in hun ogen en allerlei artiesten die feitelijk niets met elkaar te maken op één grote hoop te gooien. Waaronder ook Whitesnake. Mooi iets toch, onwetendheid? Whitesnake-zanger David Coverdale is geen woest hupsende cockrocker à la David Lee Roth maar een glijerige geilneef die maar aan één ding kan denken. Of dacht U echt dat de band naar een pigmentloos reptiel vernoemd was? De stevige rock van Whitesnake zit vol met Soul en Rhythm & Blues-invloeden en Coverdale’s grote voorbeelden zijn soulzangers als Bobby Bland en Isaac Hayes. Laatstgenoemde had als Chef bij South Park gewoon vervangen moeten worden door Coverdale die prima weg had geweten met zaken als Love Gravy en Salty Balls
 
 
Niet de meest geïnspireerde release van The Heep, als is het alleen maar omdat ie bijna voor de helft gevuld is met covers van AOR- en poprock-artiesten als o.a. Russ Ballard, John Cougar, The Bliss Band en Sue Saad & The Next maar ach, de hoes is prachtig, en ik heb nu eenmaal een zwak voor The Heep
 
 
Een andere band waar ik een zwak voor heb is UFO, en zeker hun periode met Michael Schenker, al gaat er wat dat betreft natuurlijk niets boven hun legendarische live-plaat Strangers In The Night. Vrouwlief en ondergetekende zagen ze een paar jaar geleden nog spelen (maar dan met Vinnie Moore, die ook best een aardig potje kan gitaren) in Sticky Fingers, een geweldige, drie verdiepingen tellende rockclub in Göteborg. Dat zijn toch leuke dingen om meegemaakt te hebben. 
 
 
“Shit. Shit. Allemaal Shit. Honde-, en koeie- en paardeshit. Fuck off. Met je kutmuziek. Fuck off.” Ik was erg in m’n nopjes met deze zelfverzonnen tekst als Shout weer eens werd gedraaid in de soos. Als enige denk ik maar ach, niets zo wonderlijk als het koppige-puberbrein-met-geldingsdrang, nietwaar? En ik ben er inmiddels achter dat ik ongelijk had want dit is gewoon een tijdloos goeie popplaat. En muzikaal een stuk interessanter en progressiever dan veel andere Top 40-artiesten uit die tijd (zie ook: Propaganda en Talk Talk). 
 
 
Kijk, dit zijn de leukere vondsten, de allereerste plaat van Sun Kil Moon oftewel opperdroeftoeter Mark Kozelek. U zou hem kunnen kennen van het bandje Red House Painters of anders wel als Larry Fellows, de bassist van Stillwater uit die erg leuke film Almost Famous. Eerste nummer van deze plaat heet trouwens Glenn Tipton en inderdaad, daarmee wordt de gitarist van Judas Priest bedoeld. De muziek op deze plaat klinkt trouwens helemaal niet als Judas Priest
 
 
Een plaat die wél een klein beetje als Judas Priest klonk, maar dan gecombineerd met vleugjes Queen en Blondie, was het titelloze debuut van dit Amerikaanse gezelschap. Ik was best gecharmeerd van deze rare maar aanstekelijke hodgepodge. Dusdanig gecharmeerd dat ik erg benieuwd ben naar hun eveneens titelloze tweede maar die moet ik op het moment dat ik dit blogje schrijf nog beluisteren. Zal mij benieuwen…. 
 
 
Ergens op m’n 14e/15e kreeg ik van Sinterklaas het vuistdikke naslagwerk The International Encyclopedia of Hard Rock & Heavy Metal. En daar ging ik dan de snuffelmarkten en de uitverkoopbakken in Leo’s Platenbar & Stripwinkel en De Waterput mee af want daar waren een hoop van de obscure bands die in dat boek stonden te vinden. Echt een heleboel platen blind gekocht, enkel en alleen omdat ze in dat boek stonden en dus hardrock moesten zijn. En toen mijn smaak wat meer de extremere metalkant opging ook een heleboel daarvan weer weggedaan. Daar heb ik op zich geen spijt van, er valt prima te leven zonder albums van Taxxi, Wha-Koo, Zwol, Jenson Interceptor, The States, The Pezband, True Myth of The Marc Tanner Band. Maar van sommige dingen vond ik het achteraf toch wel jammer dat ik ze niet meer had, zoals deze stevige Zuid-Afrikaanse liefdesbaby van Boston en Bachman-Turner Overdrive. Blij dat ik ‘m weer terug heb. 
 
 
Hij is al iets meer dan een jaar niet meer onder ons maar tijdens zijn leven was Scott Walker best wel een held. Na bekend te zijn geworden met The Walker Brothers (wie is niet bekend met prachthits als The Sun Ain't Gonna Shine Anymore en My Ship Is Coming In?) gevolgd door een solocarrière besloot hij zichzelf in 1984 opnieuw uit te vinden. Hij had al een klein voorzetje gegeven met zijn ietwat bizarre bijdragen aan het Walker Brothers-album Nite Flights uit 1978 en hoewel de bombast bleef liet hij met de New Wave-achtige klanken op deze plaat de barokke orkestpop van The Walker Brothers definitief achter zich. Het zou slechts een overgangsplaat blijken. Een kleine 10 jaar later zou hij Tilt uitbrengen waarmee hij definitief het laatste restje van zijn oude fanbase de deur uitjoeg. 
 
 
…en dit is dus een plaat uit zijn crooner-dagen. Eentje die ik al best lang op m’n harde schijf en op CD had maar nu dus ook op vinyl. Een vroege persing ook volgens mij gezien wat ik ervoor betaald heb maar dat maakt niet uit, ik ben blij dat ik ‘m eindelijk heb zoals ie bedoeld is. Want deze plaat is werkelijk prach-tig! Fe-no-me-naal! En als ik zeg ‘crooner’ denk dan vooral niet aan Tom Jones en consorten. Dit is duistere, zwaarmoedige shizzle. Openingstrack The Seventh Seal is gebaseerd op de gelijknamige film die ik ook al in m’n Halloween-blogje besprak. En omdat dit de laatste plaat is op het stapeltje is het bij deze ook een fijne en sfeervolle afsluiter van dit blogje:
 

Bedankt voor uw tijd en tot de volgende lading!

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Roadburn 2024 Dag 4

  (foto: Jurgen van Hest ) De laatste dag is aangebroken. We hebben er al drie drukke dagen op zitten dus vandaag doen we het rustig aan. Ze...