Er is weer een stapeltje vinyl op de deurmat beland dus net als de vorige keer leggen we dat natuurlijk vast in een blogje.
Of ik interesse had in de vinyllen versie van Love Of Life, vroeg iemand. Nou, zoals ik in een paar eerdere blogjes heb aangegeven vind ik Swans momenteel zo’n beetje de beste band ter wereld dus daar hoefde ik niet over na te denken.
Gary Moore was een geweldige gitarist natuurlijk, en zowel
solo als met Thin Lizzy en Colosseum II erg goed vertegenwoordigd in de kast.
Maar een beetje een zuurpruim was het ook wel, althans zo kwam ie op mij altijd
over, in interviews maar ook in zijn muziek. Toen ie eenmaal de blues ontdekt
had (zijn minst interessante periode wat mij betreft) mopperde hij in
interviews altijd dat hardrock een fout in zijn leven was die 20 jaar geduurd
had. Voordat hij een succesvol solo-artiest zou worden bracht hij in 1980 met
de gelegenheidsformatie G-Force deze plaat uit die mij doet afvragen waarom dit
nooit een vervolg gekregen heeft want hoewel de plaat wel een paar flauwe
vullertjes bevat klonk hij m.i. nooit meer zo onbevangen en speels als hier, en
zijn de goeie nummers die erop staan ook echt goed.
Toen onlangs Eddie van Halen overleed waren diverse
zelfverklaarde ‘serieuze’ muziekliefhebbers er als de kippen bij om de muziek
van Van Halen als ‘fout’ te bestempelen, ze in één keer de schuld te geven van
alles wat in de jaren 80 ‘fout’ was in hun ogen en allerlei artiesten die
feitelijk niets met elkaar te maken op één grote hoop te gooien. Waaronder ook
Whitesnake. Mooi iets toch, onwetendheid? Whitesnake-zanger David Coverdale is geen
woest hupsende cockrocker à la David Lee Roth maar een glijerige geilneef die
maar aan één ding kan denken. Of dacht U echt dat de band naar een pigmentloos reptiel
vernoemd was? De stevige rock van Whitesnake zit vol met Soul en Rhythm &
Blues-invloeden en Coverdale’s grote voorbeelden zijn soulzangers als Bobby
Bland en Isaac Hayes. Laatstgenoemde had als Chef bij South Park gewoon
vervangen moeten worden door Coverdale die prima weg had geweten met zaken als
Love Gravy en Salty Balls.
Niet de meest geïnspireerde release van The Heep, als is het
alleen maar omdat ie bijna voor de helft gevuld is met covers van AOR- en
poprock-artiesten als o.a. Russ Ballard, John Cougar, The Bliss Band en Sue
Saad & The Next maar ach, de hoes is prachtig, en ik heb nu eenmaal een
zwak voor The Heep.
Een andere band waar ik een zwak voor heb is UFO, en zeker
hun periode met Michael Schenker, al gaat er wat dat betreft natuurlijk niets
boven hun legendarische live-plaat Strangers In The Night. Vrouwlief en
ondergetekende zagen ze een paar jaar geleden nog spelen (maar dan met Vinnie
Moore, die ook best een aardig potje kan gitaren) in Sticky Fingers, een
geweldige, drie verdiepingen tellende rockclub in Göteborg. Dat zijn toch leuke
dingen om meegemaakt te hebben.
“Shit. Shit. Allemaal Shit. Honde-, en koeie- en paardeshit.
Fuck off. Met je kutmuziek. Fuck off.” Ik was erg in m’n nopjes met deze
zelfverzonnen tekst als Shout weer eens werd gedraaid in de soos. Als enige
denk ik maar ach, niets zo wonderlijk als het
koppige-puberbrein-met-geldingsdrang, nietwaar? En ik ben er inmiddels achter
dat ik ongelijk had want dit is gewoon een tijdloos goeie popplaat. En muzikaal
een stuk interessanter en progressiever dan veel andere Top 40-artiesten uit
die tijd (zie ook: Propaganda en Talk Talk).
Kijk, dit zijn de leukere vondsten, de allereerste plaat van
Sun Kil Moon oftewel opperdroeftoeter Mark Kozelek. U zou hem kunnen kennen van
het bandje Red House Painters of anders wel als Larry Fellows, de bassist van
Stillwater uit die erg leuke film Almost Famous. Eerste nummer van deze plaat
heet trouwens Glenn Tipton en inderdaad, daarmee wordt de gitarist
van Judas Priest bedoeld. De muziek op deze plaat klinkt trouwens helemaal niet als Judas Priest.
Een plaat die wél een klein beetje als Judas Priest klonk, maar dan gecombineerd met vleugjes Queen en Blondie, was het titelloze debuut van dit
Amerikaanse gezelschap. Ik was best gecharmeerd van deze rare maar aanstekelijke hodgepodge. Dusdanig gecharmeerd dat ik erg benieuwd ben naar hun
eveneens titelloze tweede maar die moet ik op het moment dat ik dit blogje schrijf
nog beluisteren. Zal mij benieuwen….
Ergens op m’n 14e/15e kreeg ik van
Sinterklaas het vuistdikke naslagwerk The International Encyclopedia of Hard Rock & Heavy Metal. En daar ging ik dan de snuffelmarkten en de
uitverkoopbakken in Leo’s Platenbar & Stripwinkel en De Waterput mee af want
daar waren een hoop van de obscure bands die in dat boek stonden te vinden.
Echt een heleboel platen blind gekocht, enkel en alleen omdat ze in dat boek
stonden en dus hardrock moesten zijn. En toen mijn smaak wat meer de extremere metalkant
opging ook een heleboel daarvan weer weggedaan. Daar heb ik op zich geen spijt
van, er valt prima te leven zonder albums van Taxxi, Wha-Koo, Zwol, Jenson
Interceptor, The States, The Pezband, True Myth of The Marc Tanner Band. Maar
van sommige dingen vond ik het achteraf toch wel jammer dat ik ze niet meer
had, zoals deze stevige Zuid-Afrikaanse liefdesbaby van Boston en
Bachman-Turner Overdrive. Blij dat ik ‘m weer terug heb.
Hij is al iets meer dan een jaar niet meer onder ons maar tijdens
zijn leven was Scott Walker best wel een held. Na bekend te zijn geworden met The
Walker Brothers (wie is niet bekend met prachthits als The Sun Ain't Gonna Shine Anymore en My Ship Is Coming In?) gevolgd door een solocarrière besloot hij
zichzelf in 1984 opnieuw uit te vinden. Hij had al een klein voorzetje gegeven
met zijn ietwat bizarre bijdragen aan het Walker Brothers-album Nite Flights uit
1978 en hoewel de bombast bleef liet hij met de New Wave-achtige klanken op
deze plaat de barokke orkestpop van The Walker Brothers definitief achter zich.
Het zou slechts een overgangsplaat blijken. Een kleine 10 jaar later zou hij
Tilt uitbrengen waarmee hij definitief het laatste restje van zijn oude fanbase de deur uitjoeg.
…en dit is dus een plaat uit zijn crooner-dagen. Eentje die
ik al best lang op m’n harde schijf en op CD had maar nu dus ook op vinyl. Een
vroege persing ook volgens mij gezien wat ik ervoor betaald heb maar dat maakt
niet uit, ik ben blij dat ik ‘m eindelijk heb zoals ie bedoeld is. Want deze
plaat is werkelijk prach-tig! Fe-no-me-naal! En als ik zeg ‘crooner’ denk dan
vooral niet aan Tom Jones en consorten. Dit is duistere, zwaarmoedige shizzle. Openingstrack The Seventh Seal is gebaseerd
op de gelijknamige film die ik ook al in m’n Halloween-blogje besprak. En omdat
dit de laatste plaat is op het stapeltje is het bij deze ook een fijne en sfeervolle afsluiter
van dit blogje:
Bedankt voor uw tijd en tot de volgende lading!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten